“GIJ zult de waarheid kennen en de waarheid zal U vrijmaken”

-Jezus Christus-

Een fotocollage van Charles Taze Russel

Stelt u zich eens de opwinding voor die het teweegbracht toen Jezus aan het hele land de verrassende boodschap aankondigde: ‘Het Koninkrijk der hemelen is nabij gekomen!

Het was bijna 2000 jaar geleden dat Jehovah het oorspronkelijke verbond met Abraham was aangegaan, met als uiteindelijk doel om het Messiaanse zaad voort te brengen tot zegening van alle natiën. Ondanks de vele ‘onterechte’ verwachtingen van de apostelen ten aanzien van het Koninkrijk, als gevolg van de doop en zalving van Jezus, was het Koninkrijk van God werkelijk dichterbij gekomen.

Geen enkele koning, voortgekomen uit Davids geslachtslijn, had op Jehovah’s troon in Jeruzalem gezeten sinds de Babylonische verovering vijf eeuwen eerder, waardoor het nog schrijnender was toen Jezus zittend op een ezel de intocht in Jeruzalem maakte, geprezen als de Koning van Israël. Dit was ter vervulling van Zacharia 9:9, waarin werd gezegd: ‘Verblijd u zeer, o dochter van Si̱on. Juich in triomf, o dochter van Jeruzalem. Zie! Uw koning zelf komt tot u. Hij is rechtvaardig, ja, gered; nederig en rijdend op een ezel, ja, op een volwassen dier, het jong van een ezelin.’

Terwijl het aardse Jeruzalem in die tijd niet langer de troon was van het koninkrijk van Israël en Juda, was het nog steeds het exclusieve religieuze centrum voor de aanbidding van Jehovah God ten tijde dat Jezus Christus op aarde was. Maar zelfs dat zou uiteindelijk komen te veranderen.

Jezus zelf vertelde een Samaritaanse vrouw over de komende veranderingen. Jezus zei tot haar: ‘Geloof mij, vrouw: het uur komt waarin gijlieden de Vader noch op deze berg, noch in Jeruzalem zult aanbidden.”’ De komst van het Koninkrijk Gods, die zich oorspronkelijk manifesteerde in de vorm van Christus’ apostolische gemeente, markeerde het begin van het einde voor de oude Joodse vorm van aanbidding met de tempel als middelpunt.

De geschriften van de apostel Paulus, met in het bijzonder zijn brief aan de Hebreeën, legt uit hoe het traditionele soort religie echter een veel grotere geestelijke werkelijkheid had aangekondigd. De echte waarheid lag buiten de sluier van het heiligdom, onthulde de geïnspireerde apostel.

Paulus voerde verder in zijn brief aan de Galaten aan dat het wetsverbond eindelijk zijn beoogde doel had bereikt door te dienen als een leidraad welke leidde naar Christus. Met de komst van Christus is bijgevolg de oude leidraad tot een natuurlijk besluit gekomen, en daarmee was het gehele Joodse systeem verouderd en stond het op het punt om op te houden te bestaan. Minder dan een decennium nadat Paulus zijn brief aan de Hebreeën schreef, werden de stad Jeruzalem en de heilige plaats van Jehovah’s aanbidding volledig afgebroken door de Romeinse legioenen.

In tegenstelling tot wat men zou verwachten, heeft het systeem dat God oorspronkelijk als een levensreddende leidraad had verstrekt, welke uiteindelijk heeft geleid tot Christus, daarnaast ook geresulteerd in een potentiële valstrik voor de Joden die niet het geloof bezaten om de volledige overgang te maken van het Jodendom naar de christenheid.

Eeuwen zijn er nu verstreken sinds er werd aangekondigd dat het Koninkrijk van God nabij was gekomen. Misschien niet geheel toevallig is het nu bijna 2000 jaar geleden geweest, wat ongeveer gelijk is aan de periode tussen Gods verbond met Abraham tot aan de doop van Christus. En in de tussentijd, sinds het einde van het apostolische tijdperk, is de christenheid wederom naar beneden afgedaald op hetzelfde pad van corruptie, afgoderij en afvalligheid, net als Israël destijds, zodat de zuivere leer van Christus is besmeurd met Babylonische mystiek, nationalisme en andere wereldse kenmerken.

Tegen het besluit van de negentiende eeuw begon een broodnodige hervorming vorm te krijgen rondom een kleine kring van Bijbelstudenten in samenwerking met een overijverige jongeman met de naam Charles Taze Russell. Het effect was vergelijkbaar met hetgeen er gebeurde onder het bewind van een jonge en ijverige koning van Judea, genaamd Josia (659-629 v.Chr.) Neem eens enkele overeenkomsten in beschouwing: Voorafgaand aan Josia’s bewind was het koninkrijk tot betreurenswaardige diepte afgezonken vanwege onwetendheid en afgoderij, en dat koninkrijk had zelfs het boek van de wet van Mozes verloren! Echter, de optekening in 2 Kronieken 34:14 informeert ons dat tijdens de restauratie van de vervallen tempel, welke werd geïnitieerd door Josia, ‘de priester Hilkia het boek terugvond van Jehovah’s wet geschreven door middel van de hand van Mozes’.

Als gevolg van het feit dat de wet van Mozes werd voorgelezen aan koning Josia scheurde de koning uit frustratie zijn gewaad omdat hij besefte dat het volk zijn verbond met God had verbroken, en het werd hem duidelijk dat hij schuldig was aan grove beledigingen aan het adres van Jehovah door het beoefenen van verschillende vormen van heidense afgoderij. Josia realiseerde zich ongetwijfeld dat de wet van Mozes opriep tot de vernietiging van de natie als zij hun heilige verbond met God zouden verbreken. De godvrezende koning Josia stuurde een delegatie naar de profetes Hulda om haar te raadplegen, om er vervolgens achter te kunnen komen of er nog een mogelijkheid was om de voorgeschreven straf af te wenden door bijvoorbeeld oprecht berouw te betonen. De profetes informeerde de koning dat Jehovah nog steeds vastbesloten was om rampspoed over de afgedwaalde natie te zullen brengen. Daarbij werd ook vermeld dat met inachtneming van de hervormingen die de koning had ondernomen, Jehovah Juda niet zou vernietigen gedurende de tijd dat koning Josia nog leefde. Vervolgens vergaderde koning Josia alle mensen bijeen en liet het boek van de Wet aan hen voorlezen.

Als vergelijkbaar patroon in het christelijke tijdperk was het alsof de Bijbel voor de wereld verloren was gegaan vanaf de middeleeuwen en daarna. Eeuwenlang onderdrukte de Katholieke Kerk de verspreiding en de vertaling van de Bijbel in de gemeenschappelijke taal van de Europeanen. Hoewel de Bijbel zelf in werkelijkheid niet letterlijk verloren was gegaan, was de waarheid dat zeker wel. En hoewel een groot aantal individuen al vóór Charles Russell pogingen had ondernomen om de herontdekking van lang verloren Bijbelse waarheden aan het licht te brengen, was geen van hen daarin zo succesvol als het Wachttorengenootschap.

In een reactie met betrekking tot het grote belang van het werk van Charles Russell, vermeldt het boek Kingdom Proclaimers het volgende:

‘Hoe zag Russell de rol die hij en zijn metgezellen speelden ten aanzien van het publiceren van de Bijbelse waarheid? Hij legde uit: “Ons doel… is geweest om deze oude fragmenten van de Waarheid bij elkaar te brengen en deze vervolgens in herstelde vorm te presenteren aan het volk van God. Niet als nieuw, niet vanuit ons, maar vanuit de Heer.”’

Door zijn grondige studie van de Schrift besefte Russell dat de christenheid was gedoemd om te worden vernietigd vanwege zijn afgoderij en corruptie. Dit vormde voor hem dan ook een goede reden om met spoed het Wachttorengenootschap op te richten, en de International Bible Students ondernam op haar beurt een intense wereldwijde predikingscampagne om de waarschuwing van Gods dreigende oordeel te laten weerklinken op de aarde.

Als gevolg van de overduidelijke zegen vanuit de hemel op hun restauratiewerkzaamheden, begonnen de fundamentele waarheden van de Bijbel weer opnieuw te schitteren. Heidense leerstellingen zoals de Drie-eenheid, de onsterfelijkheid van de ziel en de duivelse leer van de eeuwige pijniging in het hellevuur werden zonder enige terughoudendheid aan de kaak gesteld. De katholieke leerstellingen ten aanzien van de toewijding aan allerlei heiligen en aan Maria, de vergoddelijkte ‘Moeder van God’, werden ook in het openbaar ontmaskerd als louter de overblijfselen van heidense afgoderij.

Net zoals koning Josia letterlijk de vele afgoden en heidense altaren die in het gehele land en zelfs in Jehovah’s tempel waren opgericht had verpletterd en ontheiligd, zo werden ook in diezelfde geest binnen het christendom de afgoderij en de valse doctrines verpulverd doordat de Bible Students als het ware met volle ijver en bekwaamheid gebruikmaakten van de Bijbel.

Charles Russell blies ook nieuw leven in het gebruik van Gods persoonlijke naam – Jehovah, in het Engels. Ook andere vitale waarheden, zoals de Bijbelse hoop op het overleven van Armageddon en het eeuwige leven in een volmaakt aards paradijs werden hersteld als zijnde de authentieke Bijbelse leer. De kwestie rondom de universele soevereiniteit van Jehovah werd voor de eerste keer werkelijk begrepen. Eindelijk begrepen de christenen de vraag waarom de God van liefde zo lang het kwaad heeft getolereerd en waarom zijn dienaren zoveel lijden en vervolging moesten verduren. Het Wachttorengenootschap begon te functioneren op een wijze die te vergelijken was met de Christelijke gemeente uit de eerste eeuw: ‘Als een pilaar die de waarheid ondersteunt.’

Een ander fascinerend parallel verband met koning Josia was de ontdekking van het Boek van het Verbond. De optekening in het 23ste hoofdstuk van 2 Koningen maakt melding van een groot Paschafeest dat werd gehouden nadat de tempel was hersteld: ‘De koning gebood nu het gehele volk en zei: “Viert voor Jehovah, UW God, een Pascha, naar hetgeen geschreven staat in dit boek van het verbond.” Want zo’n Pascha had men niet meer gevierd sinds de dagen van de rechters die Israël gericht hadden, noch gedurende al de dagen van de koningen van I̱sraël en de koningen van Ju̱da. Maar in het achttiende jaar van koning Josia werd dit Pascha voor Jehovah te Jeru̱zalem gevierd.’

Nadat het grote Paschafeest was gevierd ter ere van de vernieuwing van het verbond en de doorgevoerde hervormingen die hadden plaatsgevonden onder koning Josia, lijkt het erop alsof het nieuwe verbond dat Christus aanvankelijk met zijn apostelen had gesloten op dezelfde wijze werd vernieuwd in relatie tot de Bible Students uit onze tijdsperiode. Dit blijkt niet alleen uit de bekendmaking en prediking van de waarheid, zoals zij het toentertijd begrepen, maar ook uit de terugkeer van de gezalfde deelgenoten met een diepe waardering voor het offer van Christus waarmee de jaarlijkse viering begon van een grote christelijke Paschamaaltijd, die is blijven bestaan tot aan onze huidige tijd. Hoewel zij net zoals de oorspronkelijke apostelen en vroege christenen werkten onder vele valse verwachtingen, voelden ook zij, de International Bible Students Association, dat met de terugkomst van Christus voor zijn gezalfde gemeente de juiste tijd en het juiste seizoen voor het koninkrijk der hemelen waren aangebroken om haar heerschappij te beginnen.

‘IN DE VALLEIVLAKTE VAN MEGIDDO’

Koning Josia en het Boek van het VerbondOndanks zijn ijver voor Jehovah en de vele hervormingen die hij had doorgevoerd, werd Josia op tragische wijze gedood in een onverstandige militaire campagne tegen Farao Necho. In het verslag van 2 Koningen 23: 29-30 staat: ‘In zijn dagen trok farao Ne̱cho, de koning van Egy̱pte, naar de koning van Assy̱rië bij de rivier de E̱u̱fraat op, en koning Josi̱a ging hem voorts tegemoet; maar hij bracht hem ter dood te Megi̱ddo, zodra hij hem zag. Zijn dienaren vervoerden hem daarom dood op een wagen van Megi̱ddo en brachten hem naar Jeru̱zalem en begroeven hem in zijn graf.’

Jeremia en allen uit Juda betreurden gedurende generaties lang de vroegtijdige dood van Josia. Het was vanwege een aantal redenen evident dat de val van koning Josia bij Megiddo veelbetekenend was. Een van de redenen hiervoor was dat het woord ‘Armageddon’ is afgeleid van het Hebreeuwse Megiddo. Dat feit op zich betekent niet per se dat het verslag een profetisch voorbeeld van een grotere realiteit ‘Megiddo’ is; maar de profetie van Zacharia, welke kan worden gezien als een Hebreeuwse voorloper van het boek Openbaring, hecht profetische betekenis aan de rouw om Josia, waarin staat: ‘Op die dag zal het geweeklaag in Jeru̱zalem groot zijn, als het geweeklaag van Ha̱dad-Ri̱mmon in de valleivlakte van Megi̱ddo’ (Zacharia 12:11).

Wat was de connectie met Josia? In het encyclopedische ‘Inzicht in de Schrift’ staat het volgende in het kader over het thema van Hadadrimmon:

Kennelijk een plaats in de valleivlakte van Megiddo (Za 12:11). Hadad-Rimmon wordt vaak geïdentificeerd met Rummana, een gehucht dat ongeveer 7 km ten ZZO van Megiddo ligt. Het “grote geweeklaag” te Hadad-Rimmon waarover Zacharia’s profetie spreekt, heeft misschien betrekking op de klaagzang over koning Josia, die in de strijd bij Megiddo gesneuveld was.

Echter, de context van de profetie in Zacharia heeft te maken met het geweeklaag over de dood van de Messias — niet koning Josia. De Messiaanse aard van de profetie werd bevestigd door de apostel in Zacharia 12:10 door de toepassing ervan op de executie van Christus. Maar zoals bij vele profetieën het geval is, weeft Zacharia naadloos de beide aspecten samen van zowel de eerste als de tweede komst van Jezus. In het laatste geval komt Christus als louterende zuiveraar van zijn volk. Net zoals Josia initieert ook Christus de verwijdering van alle afgoden van ‘het land’.

Zacharia 13:1-3 voorzegt: ‘Op die dag zal er voor het huis van Da̱vid en voor de inwoners van Jeru̱zalem een bron geopend blijken te zijn voor zonde en voor iets afschuwelijks. “En het moet geschieden op die dag,” is de uitspraak van Jehovah der legerscharen, “[dat] ik de namen van de afgoden uit het land zal afsnijden, en ze zullen niet meer gedacht worden; en ook de profeten en de geest van onreinheid zal ik uit het land doen verdwijnen. En het moet geschieden [dat] ingeval er ooit nog een man zou profeteren, zijn vader en zijn moeder, zij die zijn geboorte hebben veroorzaakt, dan tot hem moeten zeggen: ‘Gij zult niet leven, want leugen hebt gij gesproken in de naam van Jehovah.’ En zijn vader en zijn moeder, zij die zijn geboorte hebben veroorzaakt, moeten hem wegens zijn profeteren doorsteken.”’

De ‘bron geopend voor het huis van David’ heeft te maken met volledige toepassing van de zondeverzoenende bepalingen vanwege het offer van Christus, met als eindresultaat de voltooiing van de volledige vergeving van alle zonden van het ‘huis van David’, dat de 144.000 medeheersers van Christus zijn.

Maar het is vanzelfsprekend en ook duidelijk dat de tijdsperiode waarnaar werd gerefereerd – ‘op die dag’ – niet van toepassing was op de eerste-eeuwse gemeente. Dat blijkt uit het feit dat Gods oordeel over de christelijke gemeente niet tot resultaat had dat het ‘land’ toen al werd gezuiverd van alle afgoden en valse profeten. Integendeel, de apostelen waarschuwden de christenen specifiek op hun hoede te zijn voor valse profeten binnen de muren van de gemeente. Bovendien is de brief van 1 Johannes abrupt geëindigd met een vermaning aan de zonen Gods: ‘Kindertjes, hoedt U voor de afgoden.

Het is duidelijk dat de ultieme vervulling van de profetie van Zacharia betrekking heeft op de oprichting van het Koninkrijk Gods, wanneer eindelijk ‘de Zoon des mensen zijn engelen zal uitzenden, en zij zullen alle dingen die aanleiding tot struikelen geven en degenen die wetteloosheid bedrijven, uit zijn koninkrijk verzamelen’. Alleen dan zal de gemeente van Christus volledig gezuiverd zijn van de struikelblokken ten aanzien van valse profeten en afgoderij.

Maar net zoals de ijverige inspanningen van Josia er niet voor konden zorgen dat Gods veroordeling niet permanent afgewend kon worden, zo hebben ook de inspanningen van het Wachttorengenootschap Gods vastberadenheid om de dingen recht te zetten niet veranderd in ‘de valleivlakte van Megiddo’. Inderdaad, de noodzaak en de behoefte aan God die de zaken recht zal zetten is nu groter dan ooit. De reden hiervoor is dat, ondanks het feit dat Jehovah’s Getuigen de flagrante Babylonische afgoderij van de christenheid hebben verlaten, ze gedurende het proces het Wachttorengenootschap zelf hebben laten uitgroeien tot een louter organisatorisch gouden kalf. En ondanks het feit dat het Wachttorengenootschap wel degelijk verantwoordelijk is geweest voor het herstel van de fundamentele christelijke leer, blijven Jehovah’s Getuigen niettemin toch hun werk verrichten onder de last van valse profetie. Juist omdat het Wachttorengenootschap en alle Jehovah’s Getuigen hebben ‘gesproken in de naam van Jehovah’, zoals hierboven reeds werd gezegd, zijn het juist zij die zwaardere verantwoording dienen af te leggen aan de drager van deze naam, meer nog dan alle andere mensen.

De profetie van Zacharia vertelt verder over Gods aankomende oordeel: ‘En het moet geschieden op die dag [dat] de profeten beschaamd zullen worden, een ieder om zijn visioen wanneer hij profeteert; en zij zullen geen haren ambtsgewaad dragen met het doel te bedriegen. En hij zal stellig zeggen: “Ik ben geen profeet. Ik ben een man die [de] grond bebouwt, want een aardse mens zelf heeft mij van mijn jeugd af verworven.” En men moet tot hem zeggen: “Wat zijn deze wonden [aan u] tussen uw handen?” En hij zal moeten zeggen: “Die waarmee ik in het huis van wie mij intens liefhadden, ben geslagen.”’

Het bovenstaande vers wordt vervolgd door het gebod om de herder te slaan en de schapen uiteen te laten drijven. Dat aspect van Zacharia werd natuurlijk vervuld toen Jezus werd gearresteerd en aan de paal werd genageld, waarop zijn apostelen en discipelen tijdelijk uiteen werden gedreven. Toch leent de context van deze profetie zich ook voor een grotere vervulling, namelijk de wederkomst van Christus. Wanneer dat het geval is, dan is de ‘profeet’ die is voorbestemd om te worden verwond en te worden ‘geslagen in het huis van wie mij intens liefhadden’, diegene die overeenkomt met de getrouwe en beleidvolle slaaf van Christus; die, volgens Lukas 12:48, zal worden geslagen met een aantal slagen voor zijn onwetende verwaarlozing zodra Christus zal komen om over Gods huisgezin te oordelen.

Het Bethelhuis van God beweert de stem te zijn van een Jeremiaklasse en een Ezechiëlklasse van profeten etc. Echter, het bewijs met betrekking tot deze gewaagde stelling dat in deze publicatie zal worden gepresenteerd is bedoeld om onomstotelijk aan te tonen dat de meeste van de profetische interpretaties van het Wachttorengenootschap ofwel ten onrechte worden toegepast op de christenheid, ofwel verkeerd worden toegepast op 1914-1919. Nuchter bekeken zijn Jehovah’s Getuigen de enige mensen op aarde aan wie de volgende woorden van Jehovah zouden kunnen worden gericht: ‘GIJ die zweert bij de naam van Jehovah en die zelfs gewag maakt van de God van Israël, niet in waarheid en niet in rechtvaardigheid.’

Op grond van het feit dat het Wachttorengenootschap dergelijke smaad heeft gebracht over de naam van God – alsof zij ‘zweren bij de naam van Jehovah’ – zijn zij redelijkerwijs de officiële profeten die ‘beschaamd zullen worden’ voor de fouten en voor het bedrog dat zij hebben gepleegd in Jehovah’s naam. Niettemin, net zoals de institutionele aanbidding die in de periode van Christus ooit het middelpunt was van Jeruzalem, zo heeft ook het Wachttorengenootschap Gods doel gediend. Maar door dat te hebben gedaan is ook het Genootschap voorbestemd om overbodig te worden en is het nu ook dichter bij het einde van zijn bestaan gekomen.

Gelukkig zal blijken dat net als bij de formalistische religie welke destijds het middelpunt van Jeruzalem was, en die werd vervangen door een superieure vorm van aanbidding gebaseerd op een toename van Gods geest en waarheid, de huidige regeling ook onvermijdelijk plaats zal moeten maken voor de volle uiting van Gods geest en waarheid, zoals Jezus iedereen die de waarheid liefheeft verzekerde toen hij zei: ‘Gij zult de waarheid kennen en de waarheid zal u vrijmaken.