“De oogst is een besluit van een samenstel van dingen, en de oogsters zijn engelen.“
– Jezus Christus –
Met of zonder de chronologie van de zeven tijden zijn Jehovah’s Getuigen er absoluut van overtuigd dat de tijd van het einde en de voorzegde afsluitende oogst reeds in 1914 begon. In dit hoofdstuk wordt echter nader ingegaan op een aantal verkeerde aannames waaraan innig wordt vastgehouden en daarnaast ook op de gevolgen van een toekomstige oogstperiode.
Wat is de oogst precies? Jezus vergeleek de christelijke bediening met een oogst. In Mattheüs 9:36-38 sprak Jezus over de gebeurtenis omtrent het verzamelen van grote aantallen personen en de bijbehorende noodzaak ten aanzien van veldwerkers, waarin hij zegt: ‘Ja, de oogst is groot, maar er zijn weinig werkers. Smeekt daarom de Meester van de oogst dat hij werkers in zijn oogst uitzendt.’ Volgens deze illustratie van Jezus werd er op dat moment begonnen met de oogst.
Echter, in het 13de hoofdstuk van Mattheüs sprak Jezus over een ándere oogst, een die zou plaatsvinden tijdens het besluit van het samenstel. Jezus zei specifiek: ‘De oogst is een besluit van een samenstel van dingen, en de oogsters zijn engelen.’ Hieruit blijkt dus evident dat Jezus de illustratie van de oogst gebruikte in de algemene zin van het woord, om het werk te illustreren dat de christelijke dienaren zouden verrichten, maar hij gebruikte de analogie ook op een heel specifieke manier om te illustreren wat er zou gaan gebeuren tijdens het laatste oordeel. De twee illustraties verschillen op een heel belangrijke wijze: tijdens de laatste oogst zijn de oogsters engelen, en dus geen menselijke christelijke dienaren.
Jehovah’s Getuigen blijven desondanks toch volharden in de overtuiging dat de spirituele oogsters al het veld in zijn gestuurd. Dit is in overeenstemming met de leer van het Wachttorengenootschap, volgens welk de Bijbelse vastgestelde periode van het besluit van het samenstel al in 1914 begon. Dat wil niet zeggen dat er geen overvloedig bewijs is met betrekking tot de engelen die toezicht houden en de christelijke dienaren aansturen; maar de vraag is of de daadwerkelijke afsluitende oogst al is begonnen. Anders gezegd: kan het predikingswerk van Jehovah’s Getuigen in deze tijd eenvoudig worden vergeleken met het oogstwerk van de christelijke discipelen uit de eerste eeuw? Er zijn serieuze redenen om aan te nemen dat dit inderdaad het geval blijkt te zijn, omdat veel aspecten uit de gelijkenis van Jezus op dit moment simpelweg niet te bewijzen zijn.
Bijvoorbeeld, Jezus zei heel duidelijk dat de engelen uitgezonden zouden worden om eerst het onkruid uit het midden van de tarwe te verzamelen. Jezus zei: ‘Laat beide te zamen opgroeien tot de oogst, en in de oogsttijd zal ik de oogsters zeggen: Verzamelt eerst het onkruid en bindt het in bundels om het te verbranden, en gaat daarna de tarwe in mijn voorraadschuur bijeenbrengen.’
De interpretatie van het Wachttorengenootschap met betrekking tot de gelijkenis is in strijd met de simpele opeenvolging van gebeurtenissen die Jezus had geschetst. Om de onhoudbare gedachte te ondersteunen dat de oogst al was begonnen in 1919 verdraaide het Genootschap de woorden van Jezus door te zeggen dat de tarwe reeds is verzameld en al gescheiden is van het onkruid. Lees zorgvuldig het commentaar uit de Wachttoren van 1 augustus 1981:
‘Wanneer precies na 1914, stuurde de Zoon des mensen zijn engelen “om de zonen van het koninkrijk te scheiden van de zonen der goddelozen”, “de valse tarwe”, personen die wetteloosheid beoefenen waaronder ook de “mens der wetteloosheid”, de religieuze leiders van het valse christendom? Het antwoord moet overeenkomen met de feiten, en die laten zien dat het in 1919 was dat de door de geest voortgebrachte gezalfde “zonen van het koninkrijk”, gesymboliseerd door de “tarwe”, bevrijd begonnen te worden van het “onkruid”, ofwel van de valse christenen, die het religieuze veld van de mensheid hadden overspoeld…’
Jezus was eenduidig in zijn verklaring waarin hij uitlegde dat de oogst voltooid zou zijn zodra de engelen de goddelozen hadden verwijderd uit het midden van de rechtvaardigen. De huidige leer van het Wachttorengenootschap omtrent deze illustratie gaat er echter van uit dat de rechtvaardige ‘tarwe’ eerst wordt gescheiden van het onkruid. Het blijkt duidelijk uit de illustratie dat er wordt bedoeld dat de oogstende engelen een grondige zuivering zullen uitvoeren door het verwijderen en vernietigen van alle verderfelijke invloeden binnen het koninkrijk van Christus.
Jezus vertelde verder om de betekenis van deze gelijkenis nader uit te leggen: ‘Zoals daarom het onkruid wordt verzameld en met vuur wordt verbrand, zo zal het ook gaan in het besluit van het samenstel van dingen. De Zoon des mensen zal zijn engelen uitzenden en zij zullen alle dingen die aanleiding tot struikelen geven en degenen die wetteloosheid bedrijven, uit zijn koninkrijk verzamelen, en zij zullen hen in de vuuroven werpen. Daar zullen zij wenen en knarsetanden. In die tijd zullen de rechtvaardigen zo helder schijnen als de zon in het koninkrijk van hun Vader. Wie oren heeft, hij luistere.’
In de illustratie kan ‘zijn Koninkrijk’ alleen maar de gemeente van Christus vertegenwoordigen. Kolossenzen 1:13 verwijst bijvoorbeeld naar christenen die uit de wereld van geestelijke duisternis worden bevrijd en door Jehovah worden overgebracht naar ‘het koninkrijk van zijn geliefde Zoon’. De volgende vraag die dan rijst: als het onkruid uit de illustratie de valse christenen uit de christenheid vertegenwoordigt, hoe kan er dan tevens worden gezegd dat deze personen ook in Gods koninkrijk aanwezig zullen zijn? Let op: Jezus zei dat het onkruid ‘uit zijn Koninkrijk’ zou worden verzameld.
Hoe kan tevens de stelling dan nog standhouden dat de engelen ‘alle dingen die aanleiding geven tot struikelen en degenen die wetteloosheid bedrijven’ al verwijderd hebben uit het Koninkrijk van Christus? Hoe kon zoiets al voltooid zijn in 1919? Christus zei immers niet dat hij zijn engelen zou uitzenden om de struikelblokken en degenen die wetteloosheid bedrijven uit de heidense christenheid te laten verwijderen, of wel soms? Bovendien, als de engelen al in 1919 begonnen waren met het verwijderen van deze dingen uit het midden van de ware zonen van het koninkrijk, waarom bestaan er dan onder Jehovah’s Getuigen tot op de dag van vandaag nog steeds ontelbare struikelblokken en personen die wetteloosheid bedrijven?
Om een voorbeeld van een struikelblok te noemen: het is algemeen bekend dat vanaf het eind van de jaren 1960 de woordvoerders van het Wachttorengenootschap de verwachting hebben gekweekt onder Jehovah’s Getuigen dat Armageddon zou beginnen rondom 1975. In de daaropvolgende jaren na dat fiasco verlieten duizenden gedesillusioneerde Getuigen de organisatie. Voor hen was de hysterie rondom 1975 een geestelijk struikelblok dat rechtovereind stond. Wat meer recentelijk werd de organisatie vanwege de hedendaagse realiteit gedwongen om de leer te laten vallen dat personen uit de generatie van 1914 nog in leven zouden zijn om persoonlijk getuige te zijn van het besluit van het samenstel. Toen zijn wederom ontelbare Jehovah’s Getuigen gestruikeld, onder wie wellicht zelfs een aantal van de gezalfde zonen van het koninkrijk.
Nog recenter heeft de hypocriete ngo-affaire van het Wachttorengenootschap ook bewezen een oorzaak tot struikelen te zijn geweest voor een aantal van Jehovah’s Getuigen. Het geval wil ook dat er zich talloze geestelijk wetteloze personen onder Jehovah’s Getuigen bevinden – zoveel zelfs dat er jaarlijks tienduizenden immorele Getuigen worden uitgesloten. En natuurlijk zijn er nog vele andere problemen die de gemeenten teisteren. Dus hoe kan het dan mogelijk zijn dat de engelen al waren begonnen met de oogst die alle kwade invloeden zouden moeten verwijderen uit het koninkrijk van Christus? Zijn Jehovah’s krachtige oogstende engelen dan werkelijk zo ineffectief?
Als de oogst daarnaast werkelijk begonnen zou zijn in 1919, waarbij in die periode vermoedelijk alle valse christenen werden samengebundeld om vervolgens in het vuur te worden geworpen, waarom is het dan zo dat zo’n vernietiging dan nog geenszins heeft plaatsgevonden? In plaats daarvan heeft enkel de gehele generatie van de veronderstelde onkruidachtige individuen het toneel verlaten, welke blijkbaar zijn vervangen door een nieuwe oogstlading van onkruid. Daarnaast leert gezond verstand dat een laatste oogst niet wordt uitgevoerd over een periode van tientallen jaren, maar wordt uitgevoerd in een relatief korte periode uit het midden van een reeds vergaard ‘gewas’.
Om de betekenis van de oogstvergelijking volledig te kunnen waarderen is het nuttig om te overwegen wat de apostel Paulus te zeggen had over deze zaken. In 1 Korintiërs 3:9 schreef de apostel: ‘Want wij zijn Gods medewerkers. Gijlieden zijt Gods akker, die wordt bebouwd, Gods gebouw.’ De vergelijking van Christus’ gemeente met een gebouw dat in aanbouw is en een veld dat bebouwd wordt, verschaft Paulus de middelen om Christus’ vergelijking van de oogst te kunnen begrijpen. Hoe dan?
Paulus ging verder met het illustreren van de doorgaande constructie van ‘Gods gebouw’ door ieders bijdrage te vergelijken met diverse soorten bouwmaterialen, waarbij hij zegt: ‘Bouwt iemand nu op het fundament goud, zilver, kostbare stenen, houtsoorten, hooi, stoppels, ieders werk zal openbaar worden, want de dag zal het aan het licht brengen, omdat het geopenbaard zal worden door middel van vuur; en het vuur zelf zal uitwijzen hoe ieders werk is.’
De apostel herkende dat zowel gewenste dingen als ongewenste dingen deel uitmaakten van de gezalfde gemeente, ofwel het Koninkrijk van Christus; en zowel de inferieure materialen alsmede de edele metalen en edelstenen zouden gelijktijdig naast elkaar bestaan in hetzelfde gebouw, of organisatie, tot op de dag dat ieders werk als door het vuur getest zou worden. Sommige personen en dingen zouden blijven bestaan en andere zouden worden verbrand. De brandbare materialen (hout, hooi en stro) zijn vergelijkbaar met het onkruid uit Jezus’ illustratie. De reden dat Paulus deze illustratie in de eerste plaats gebruikte was dat sommige van de Korinthiërs andere mensen volgden, waarbij zij de neiging hadden om sekten te vormen. Sommigen zeiden dat ze toebehoorden aan Paulus, anderen zeiden dat ze Apollos volgden, weer anderen Cephas, en ga zo maar door. De illustratie die Paulus gebruikte was bedoeld om te laten zien dat, hoewel deze personen deel uitmaakten van de gemeente, hun geloof niet op solide grond gebouwd zou zijn op het fundament van Christus indien zij slechts met hout, hooi en stro aan het bouwen zouden zijn en hun bouwwerken niet de vurige beproevingen zouden overleven die nog zouden gaan komen.
In een andere illustratie verwees Paulus hoofdzakelijk op dezelfde wijze naar de gemeente als een groot huis dat niet alleen gouden en zilveren vaten bevat, maar ook vaten van hout en aardewerk. Sommige werden gebruikt voor eervolle doelen en andere voor een doel waaraan geen eer verbonden is. Het punt waar het dus om gaat is gelijk aan dat van Christus’ illustratie: dat zowel de tarwe als het onkruid gelijktijdig zal bestaan binnen de christelijke gemeente tot aan de dag van het vuur. Het betekent dat de tarwe en het onkruid niet verspreid zullen zijn over de verschillende denominaties van Babylon de Grote, maar in plaats daarvan bestaan de twee soorten reeds gelijktijdig binnen de christelijke gemeente van Jehovah’s Getuigen.
Dat de tarwe en het onkruid worden geoogst uit dezelfde christelijke organisatie blijkt ook uit de zeven brieven in Openbaring die gericht zijn aan de zeven gemeenten tijdens de dag des Heren. Aan de raad die Jezus geeft aan de individuele leden van die gemeenten blijkt duidelijk dat, ondanks het feit dat een deel gezalfd is, dit niet noodzakelijkerwijs betekent dat zij aan zijn goedkeuring zullen voldoen en dat zij automatisch zullen slagen voor de test, tenzij zij tot oprecht berouw komen. Christus zei bijvoorbeeld tegen de gemeente van Sardes: ‘Word waakzaam en versterk de overige dingen, die op het punt stonden te sterven, want ik heb bevonden dat uw daden niet ten volle verricht zijn voor het oog van mijn God. Bedenk daarom steeds hoe gij ontvangen en hoe gij gehoord hebt, en blijf [het] bewaren en heb berouw. Beslist, indien gij niet ontwaakt, zal ik komen als een dief, en gij zult geenszins weten op welk uur ik u zal overvallen.’
Het is bijzonder opmerkelijk dat Jezus elke brief aan de gemeenten afsloot door te zeggen tegen hen: ‘Wie een oor heeft, hij hore wat de geest tot de gemeenten zegt.’ Jezus besloot ook zijn illustratie van de tarwe en het onkruid met een bijna identieke waarschuwing waar hij zegt: ‘Laat hij die oren heeft luisteren.’
‘HET KONINKRIJK DER HEMELEN IS ALS EEN SLEEPNET’
Een ander aspect dat aandacht verdient, is dat Jezus zei dat het onkruid zou ‘wenen en knarsetanden’. Wat betekent dat?
De uitdrukking ‘Daar zult [GIJ] wenen en knarsetanden’ werd door Jezus altíjd gebruikt om de staat van wanhoop te illustreren die de verworpenen zouden ervaren wanneer zij uit het Koninkrijk worden gezet. Deze specifieke uitdrukking wordt nooit gebruikt met betrekking tot het oordeel over de wereld in het algemeen. Bijvoorbeeld, in Mattheüs 8:12 zei Jezus: ‘terwijl de zonen van het koninkrijk in de duisternis daarbuiten geworpen zullen worden. Daar zullen [zij] wenen en knarsetanden.’
Vergelijkbaar met de illustratie van het huwelijk van de zoon van de koning. Dit betreft duidelijk een illustratie van het huwelijk van het Lam, waarbij de man die eerst werd uitgenodigd op het bruiloftsfeest op een later moment werd verwijderd van het feest omdat hij ongepast gekleed was. Bijgevolg werd hij gebonden en buiten in de duisternis geworpen, waar hij vervolgens weende en tandenknarste.
Vergelijkbaar is ook de illustratie van de getrouwe en beleidvolle slaaf, waarbij over de slechte slaaf wordt gezegd dat hij zal wenen en met zijn tanden zal knarsen zodra hij uit Gods huisgezin wordt verwijderd naar aanleiding van de laatste inspectie van Christus. Bovendien zal de zondige, goddeloze en lakse slaaf, die de bezittingen van zijn meester heeft misbruikt, voorbestemd zijn om hetzelfde lot te ondergaan.
Jezus gebruikte de uitdrukking over het wenen en tandenknarsen in nog een andere illustratie. In de context van de vergelijking van de tarwe en het onkruid in het 13de hoofdstuk van Mattheüs liet Jezus het verband zien in een soortgelijke illustratie, waarin hij het koninkrijk der hemelen vergeleek met een sleepnet van een visser. Hij zei hierover: ‘Wederom is het koninkrijk der hemelen gelijk een sleepnet dat in de zee werd neergelaten en [vissen] van allerlei soort bijeenbracht. Toen het vol werd, trok men het op het strand, waarna men erbij ging zitten en de voortreffelijke [vissen] in vaten verzamelde, maar die welke ongeschikt waren, wegwierp. Zo zal het gaan in het besluit van het samenstel van dingen: de engelen zullen uitgaan en de goddelozen uit het midden der rechtvaardigen afscheiden en hen in de vuuroven werpen. Daar zullen [zij] wenen en knarsetanden.’
Wat symboliseert het sleepnet? Volgens de Wachttoren van 15 juni 1992 symboliseert het sleepnet de heidense christenheid, evenals Christus’ ware gemeente. Daarin lezen we: ‘Dus het sleepnet vertegenwoordigt een aards instrument – dat Gods gemeente betuigt te zijn en dat vis verzamelt. Het omvatte zowel de christenheid als de gemeente van gezalfde christenen, waarvan de laatstgenoemde nog steeds reine en zuivere vissen verzamelt, onder de onzichtbare leiding van de engelen…’
Echter, de Wachttoren van december 2014 verwierp de stelling dat de heidense christenheid een deel was van het symbolische sleepnet. Nu heeft het Wachttorengenootschap een andere draai gegeven aan wat er eerder in de eerste uitgave van deze publicatie naar voren werd gebracht. In plaats van een uitbeelding van een definitieve afscheiding van gelovige en ongelovige personen beweert het Wachttorengenootschap glashard dat het al die tijd de engelen zijn geweest die de ongeschikte personen uit de organisatie aan het verwijderen waren. Zelfs personen die slechts enkele vergaderingen hebben bijgewoond zijn onderwerp om te worden ingedeeld in de ‘ongeschikt’- categorie, om welke redenen dan ook, die enkel bekend zijn bij de engelen.
Maar Jezus’ gelijkenis van het sleepnet illustreert een beslissende, definitieve afscheiding die het eeuwigdurende lot van de mensen bepaalt op een bepaald punt in de tijd. Zoals met de gelijkenis van de tarwe en het onkruid gaf Jezus aan dat de engelen het afscheidingswerk zouden doen, dat tevens niet over een langere tijdsperiode zou plaatsvinden. Bovendien, als de ongeschikte vissen nog niet in de vurige oven zouden zijn geworpen, wat duidelijk nog niet is gebeurd, dan zijn de geschikte vissen dus ook nog steeds niet bijeenverzameld.
De onderwijzers en schrijvers binnen Bethel behoren een antwoord op de volgende vraag te vinden: hoeveel beslissende afscheidingen zijn er? Dat is de betreffende vraag gezien het feit dat er volgens het Wachttorengenootschap twee oogstachtige afscheidingen zouden zijn. Eén daarvan duurt vermoedelijk al voort sinds 1919 en de andere zou pas in de toekomst gaan plaatsvinden. Zijn de leerstellingen van het Wachttorengenootschap dan werkelijk zo tegenstrijdig? Ja, helaas wel.
Dat komt doordat het Wachttorengenootschap in 1995 de leer verwierp dat de schapen en de bokken op dat moment werden gescheiden. In de uitgave van 15 oktober lezen we:
‘We hebben lang het gevoel gehad dat de gelijkenis Jezus afbeeldde die als koning in 1914 op de troon zat en sindsdien aan het oordelen was over de mensen, namelijk het eeuwige leven voor mensen die als schapen blijken te zijn, en een eeuwige dood voor de bokken. Maar een heroverweging van de gelijkenis wijst op een aangepast inzicht omtrent de tijdsperiode en hetgeen het illustreert. Deze verfijning versterkt het belang van ons predikingswerk en de significantie van de reactie van de mensen.’
Wat illustreert deze gelijkenis dan? Die illustreert een toekomstig oordeel en een toekomstige afscheiding. En om het nieuwe standpunt en het ‘aangepaste begrip’ te bewijzen spreekt het Wachttorengenootschap zichzelf onbedoeld tegen en heft daarmee alle eerdere leerstellingen op waarmee zij bepaalden wanneer de betreffende gelijkenissen van de tarwe en het onkruid en het sleepnet werden voltooid. De Wachttoren vervolgt:
‘Als we Jezus’ activiteit analyseren in de gelijkenis, zien we hem uiteindelijk over de natiën oordelen. Uit de gelijkenis blijkt niet dat een dergelijk oordeel zou aanhouden gedurende een langere periode van vele jaren, alsof elke persoon die stierf tijdens deze afgelopen decennia waardig werd bevonden om veroordeeld te worden tot een eeuwige dood of tot een eeuwig leven. Het lijkt erop dat de meerderheid van diegenen die in de afgelopen decennia zijn gestorven terecht is gekomen in het gemeenschappelijke graf van de mensheid. De gelijkenis toont echter dat de tijd wanneer Jezus alle mensen der “natiën” zal oordelen, hen betreffen die op dat moment leven en zich zullen moeten verantwoorden tijdens de voltrekking van zijn rechterlijke oordeel. Met andere woorden, de gelijkenis wijst op de toekomst, wanneer de Zoon des mensen zal komen in al Zijn heerlijkheid. Hij zal dan gaan zetelen om mensen te oordelen die dan leven. Zijn oordeel zal dan worden gebaseerd op hetgeen waartoe zij zich hebben gemanifesteerd te zijn. Op dat moment zal “het onderscheid tussen een rechtvaardige en een goddeloze” duidelijk zijn vastgesteld. De werkelijke uitspraak en de voltrekking van het oordeel zullen in een beperkte tijd worden uitgevoerd. Jezus zal alleen oordelen op basis van hetgeen dat evident is geworden over de betreffende individuen.’
Aan de ene kant redeneert het Wachttorengenootschap correct ten aanzien van het feit dat het oordelen van de natiën niet zal plaatsvinden ‘over een langere periode van vele jaren’. Om tot deze conclusie te kunnen komen erkent het Wachttorengenootschap inzichtelijk dat de gelijkenis leert dat Jezus’ oordeel onmiddellijk zal plaatsvinden voor de ‘tenuitvoerlegging van zijn rechterlijke vonnis’. Maar tegenstrijdig aan het voorgaande houdt het Wachttorengenootschap ook vol dat de oordeelvelling naar aanleiding van de oogst al begon in 1919 en nog steeds voortduurt!
Wat kan deze vreemde methode van interpretatie verklaren, waarbij meerdere betekenissen zijn gekunsteld uit illustraties die duidelijk verband met elkaar houden? De enige rationele verklaring voor deze schaamteloze tegenstrijdige leerstellingen van het Wachttorengenootschap is dat zij vastbesloten zijn om het faillissement van de misvatting in stand te houden dat Christus in 1914 over de wereld begon te regeren, ongeacht de gevolgen die deze bewering heeft voor hun eigen geloofwaardigheid. De enige reden dat de gelijkenis van de tarwe, het onkruid en het sleepnet wordt toegeschreven aan 1919 is dat Jezus aangaf dat die parabels of gelijkenissen illustreren wat er zou plaatsvinden tijdens het besluit van het samenstel van dingen. Als het Wachttorengenootschap zijn eigen redenering zou volgen die wordt toegepast op de gelijkenis van de schapen en de bokken, zouden ze worden gedwongen om toe te geven dat het besluit van het samenstel nog niet is begonnen. Maar dat is blijkbaar onaanvaardbaar voor het bestuur van Jehovah’s Getuigen. Blijkbaar is Bethel ervan overtuigd dat de meeste getuigen hun interpretatieve vingervlugheid niet zullen detecteren; en helaas blijkt inderdaad dat zeer weinigen van hen dit doorhebben.
Ten aanzien van de interpretatie van het Wachttorengenootschap is de ironie dat de gelijkenis van het scheiden van de schapen en de bokken het scheiden situeert als iets wat plaatsvindt wanneer Christus koning wordt. In Mattheüs 25:31 staat geschreven: ‘Wanneer de Zoon des mensen gekomen zal zijn in zijn heerlijkheid, en alle engelen met hem, dan zal hij op zijn glorierijke troon plaats nemen. En alle natiën zullen vóór hem vergaderd worden, en hij zal de mensen van elkaar scheiden, zoals een herder de schapen van de bokken scheidt.’
Om dan nog een ander tegenstrijdig verschil op te lappen legt het Wachttorengenootschap de gelijkenis uit op het gebied van de schapen en de bokken, waarbij Christus op zijn ‘oordeels-troon’ zit en niet op zijn ‘Koninklijke troon’, alsof er twee verschillende gelegenheden zijn waarbij Jezus de troon zal bestijgen. Het is overduidelijk dat er slechts één laatste oordeel en één scheiding zal zijn van de rechtvaardigen en de goddelozen, en dat er slechts één troon bestaat waarop de koning getroond zal worden.
Wat betreft de uiteindelijke scheiding voorspelde Jezus dat deze onverwachts zal plaatsvinden zodra de Heer arriveert en zal worden uitgevoerd in een relatief korte periode. In Mattheüs 24:40-42 zei Jezus: ‘Dan zullen er twee mannen op het veld zijn: de een zal meegenomen en de ander achtergelaten worden; twee vrouwen zullen aan de handmolen malen: de een zal meegenomen en de ander achtergelaten worden. Waakt daarom voortdurend, want GIJ weet niet op welke dag UW Heer komt.’
DE OOGST VAN DE AARDE IS DOOR EN DOOR RIJP
Om de Bijbelse leer in dit verband verder te onderbouwen met het oog op het omverwerpen van het ‘sterk ingewortelde’ dogma dat 1914 ondersteunt, wordt in Openbaring 14 beschreven dat de grote oogst zal plaatsvinden gedurende de grote verdrukking.
Waar blijkt dit uit? Zoals verderop in deze publicatie besproken zal worden, zal de opening van het zesde zegel geïnitieerd worden door wereldschokkende gebeurtenissen welke volgens Christus in verband zouden staan met wat hij noemde ‘een grote verdrukking’. Echter, de verdrukking zal niet direct leiden tot Armageddon. In plaats daarvan geeft het zevende hoofdstuk van Openbaring aan dat de engelen zouden ingrijpen om de vier winden van Gods vernietigende oordeel tegen te houden totdat alle resterende van de 144.000 zijn verzegeld. Jezus sprak rechtstreeks over dezelfde ontwikkeling toen hij zei: ‘want die dagen zullen [dagen van] een verdrukking zijn zoals er sedert [het] begin der schepping, welke God heeft geschapen, tot op die tijd niet is voorgekomen en niet meer zal voorkomen. Indien Jehovah de dagen trouwens niet had verkort, zou geen vlees worden gered. Maar ter wille van de uitverkorenen, die hij heeft uitverkoren, heeft hij de dagen verkort.’
Het tegenhouden van de vier winden loopt parallel met het verkorten van de verdrukking ter wille van de uitverkorenen van de 144.000. Klaarblijkelijk wordt de verdrukking opgeschort, zodat de laatste verzegeling kan worden voltooid. Met dit feit in het achterhoofd, zien we dat in het 14de hoofdstuk van Openbaring de volgorde wordt vastgesteld van de gebeurtenissen die zullen plaatsvinden na die laatste verzegeling. Dit is evident, want het visioen van de 144.000 die op de berg Sion staan kan alleen maar betekenen dat het overblijfsel van Christus vanaf dat moment eindelijk verzegeld zal zijn, zodat het Koninkrijk eindelijk compleet zal zijn. Hun positie op de berg Sion met het Lam Gods loopt parallel met de tarwe die wordt verzameld in de hemelse graanschuur. In tegenstelling tot de aannames van de meeste Jehovah’s Getuigen, is dit stadium van Gods doel op dit moment nog steeds niet bereikt.
Het visioen van Openbaring onthult dat nadat de laatste van de 144.000 zonen van het koninkrijk bijeenverzameld zal zijn in de hemelse graanschuur, dat dan pas het uur zal aanbreken van het oordeel over de schapen en de bokken. In Openbaring 14:6 staat: ‘En ik zag een andere engel in het midden van de hemel vliegen, en hij had eeuwig goed nieuws, om dat als blijde tijdingen bekend te maken aan hen die op de aarde wonen, en aan elke natie en stam en taal en elk volk, en hij zei met een luide stem: “Vreest God en geeft hem heerlijkheid, want het uur van het oordeel door hem is gekomen, en aanbidt daarom Degene die de hemel en de aarde en [de] zee en [de] waterbronnen gemaakt heeft.”’
Onmiddellijk na de oogst van de ‘dingen in de hemelen “en de aankondiging van de engel over het goddelijke oordeel zal de ‘oogst van de aarde’ beginnen: ‘En een andere engel kwam uit het tempel[heiligdom] en riep met een luide stem tot degene die op de wolk zat: “Sla uw sikkel erin en oogst, want het uur om te oogsten is gekomen, want de oogst van de aarde is door en door rijp.” En degene die op de wolk zat, wierp zijn sikkel op de aarde, en de aarde werd geoogst.’
De volgorde van de gebeurtenissen in Openbaring komen overeen met de volgorde van de ontwikkelingen waarvan Christus had voorzegd dat deze zouden optreden tijdens het einde. Het oordelen zal het eerst beginnen bij de toekomstige erfgenamen van het Koninkrijk.
Tijdens zijn uitleg over het teken van zijn tegenwoordigheid en het eind van het samenstel van dingen gaf Jezus in het 24ste en 25ste hoofdstuk van Mattheüs een reeks van drie gelijkenissen om deze specifieke gebeurtenis te illustreren, namelijk de illustratie van de getrouwe slaaf en de ontrouwe slaaf, de gelijkenis van de wijze maagden en de dwaze maagden, en de gelijkenis van de talenten. Na te hebben voorzegd hoe de slechte en trage slaven uit Gods huisgezin zullen worden ontslagen, gaf Christus hierna de illustratie van de schapen en de bokken, die te maken heeft met het oordeel over alle natiën. Het is redelijk om te concluderen dat de schapen diegenen zijn die zich goed zullen betuigen tegenover de broeders van Christus gedurende de tijd van tumult en vervolging die het oordeel over het huis van God markeert.