“Maar denk eens aan het geestelijke paradijs waarin we ons nu verheugen. Vergeleken bij de geestelijk zieke toestand waarin we ons vroeger bevonden, zijn we nu geestelijk gezond.”

De Wachttoren, 15 oktober 2004

Vrouw in het paradijs die de vruchten der aarde pluktNergens komt de geestelijke blindheid welke in Jesaja werd voorspeld nog pijnlijker naar voren dan in de volhardende overtuiging dat er op dit moment een geestelijk paradijs bestaat onder Jehovah’s Getuigen. Hoewel de exacte uitdrukking ‘geestelijk paradijs’ nergens kan worden teruggevonden in de Bijbel, is dit wel het geval met betrekking tot het concept van een paradijselijk geestelijk toevluchtsoord waar geen verdriet zal zijn. Echter, wat houdt dit precies in? In dit hoofdstuk zal deze vraag nader worden onderzocht, samen met de bewering van het Wachttorengenootschap dat Jehovah’s Getuigen op dit moment al leven in het geestelijk paradijs dat in de Bijbel wordt beschreven.

Het Wachttoren-tijdschrift van 15 oktober 2004 bevatte een studieartikel met de intrigerende titel Kunnen wij het Paradijs beërven?’. Het artikel versterkt de lang gekoesterde overtuiging van Jehovah’s Getuigen dat zij reeds leven in het voorzegde geestelijke paradijs van God dat in de Bijbel staat beschreven. Het artikel wijst er terecht op dat het verrukkende visioen van Paulus over de ‘derde hemel’ geestelijk was van aard. De apostel had het veelbelovende voorrecht om door middel van een visioen een korte blik te werpen op het geestelijk paradijs waarover Jesaja profeteerde. Wat echter niet over het hoofd gezien moet worden is dat de voor de hand liggende reden was dat God in de eerste plaats aan Paulus een geïnspireerd inkijkje gaf in het paradijs, maar dat de toenmalige gezalfde christenen nog niet in zo’n soort van geestelijk paradijs leefden. Het bestond slechts in een visioen – een bovennatuurlijke openbaring van wat nog komen gaat.

De vraag is: wat is er veranderd waardoor christenen nu in een geestelijk paradijs leven, ondanks het feit dat de apostelen en de eerste christenen niet konden genieten van zo’n gezegende toestand? Is de organisatie van Jehovah’s Getuigen op de een of andere manier superieur, vergeleken met de gemeente die Christus oorspronkelijk had opgericht? Als dat waar zou zijn, dan zou het een buitengewoon bijzondere situatie zijn. Dat zou zeker een buitengewone zaak zijn als het waar was! Het artikel in de Wachttoren impliceert dat het geestelijk paradijs enkel het resultaat is van de kennis omtrent de fundamentele Bijbelse waarheden. De 10de paragraaf zegt bijvoorbeeld:

‘Maar denk eens aan het geestelijke paradijs waarin we ons nu verheugen. Vergeleken bij de geestelijk zieke toestand waarin we ons vroeger bevonden, zijn we nu geestelijk gezond. En stel onze voorheen uitgehongerde toestand eens tegenover onze huidige goeddoorvoede geestelijke conditie. Gods volk hoeft niet te ploeteren in een dor geestelijk land maar geniet Gods goedkeuring en een stortvloed van zegeningen. In plaats van blind rond te tasten in een kerkerachtige geestelijke duisternis zien we het licht van vrijheid en van Gods gunst. Velen die nagenoeg doof waren voor Bijbelse profetieën zijn gaan horen en begrijpen wat de Schrift zegt. Zo hebben wereldwijd miljoenen Getuigen van Jehovah vers voor vers de profetie van Daniël bestudeerd. Daarna hebben ze een diepgaande studie van elk hoofdstuk van het Bijbelboek Jesaja gemaakt. Is dat verkwikkende geestelijke voedsel geen bewijs van ons geestelijke paradijs?’

Volgens de redenering van het Wachttorengenootschap is enkel het bestuderen van de Bijbelse profetieën een van de bewijzen dat Jehovah’s Getuigen zich in het geestelijke paradijs bevinden. In overeenstemming met onze plicht om de ‘geïnspireerde uitdrukkingen’ te onderzoeken moeten we onszelf echter een paar pertinente vragen stellen, zoals: als enkel het bestuderen of eventueel het begrijpen van de Bijbelse profetieën het bewijs is voor het bestaan van een geestelijk paradijs, waarom genoten de vroege christenen dan niet van zo’n gezegende toestand? (In werkelijkheid beweert het Wachttorengenootschap dat zij dit wel deden. Maar als dat waar zou zijn, dan zou dat de profetie van Jesaja feitelijk ontkrachten, waarin wordt aangegeven dat het geestelijk paradijs tot stand zal komen als gevolg van de wederkomst van Christus.)

Paulus, Petrus, maar ook anderen, zoals Jakobus en Judas, waren niet louter studenten van Bijbelse profetie, ze waren in werkelijkheid geïnspireerde christelijke profeten! Het verslag laat zien dat deze profeten de gemeenten dienden op een manier die tot nadenken stemde, wat zich uitte in de verspreiding van ‘verkwikkend geestelijk voedsel’, zoals het artikel het verwoordt, en toch bevonden die vroege gemeenten zich niet in het paradijs. Hoe komt dat? Jehovah liet vele geestelijke zegeningen ook over hen neerregenen; waarom genoten de apostelen dan niet van de zegeningen van een geestelijk paradijs?

In het artikel wordt aan Jehovah’s Getuigen gevraagd om hun geestelijke toestand te vergelijken met de tijd van vóór en nadat zij Jehovah’s Getuigen zijn geworden, om te dienen als een bewijs van hun huidige veronderstelde paradijselijke gelukzaligheid. Echter, de apostel Paulus zei tegen de niet-Joodse christenen dat zij ooit waren vervreemd van God en blind waren voor de verbonden, maar dat zij werden toegestaan door Gods onverdiende goedheid om in het glorieuze licht van de waarheid te treden. Toch waren zij nog altijd niet gezegend om te verblijven in geen enkel soort van geestelijk paradijs. Nogmaals: waarom was dat?

Paulus vergeleek zelf zijn eigen leven van vóór en van na zijn bekering. Zijn geestelijke blindheid als Saulus de Farizeeër was zo extreem dat hij alleen beter gemaakt kon worden door een persoonlijke ontmoeting door middel van een manifestatie van de heerlijkheid des Heren, zodat wat werd omschreven als schellen letterlijk een paar dagen na zijn ervaring uit zijn verblinde ogen viel. In alle stelligheid zou niemand die in deze tijd zou leven zo’n radicale levensveranderende ervaring kunnen navertellen; en toch, hoewel Paulus zo’n wonderbaarlijke transformatie had ervaren, kon hij zich enkel het geestelijk paradijs voorstellen waarvan het Wachttorengenootschap beweert dat Jehovah’s Getuigen daar in deze tijd al van genieten.

Een andere manier van redeneren welke door het Wachttorengenootschap als bewijs wordt opgevoerd dat Jehovah’s Getuigen leven in een glorieus geestelijk paradijs is de transformatie van hun persoonlijkheid die veel christenen hebben doorgemaakt. De 11de paragraaf omschrijft dit als volgt:

‘Denk ook eens aan de veranderingen bij oprechte mensen van allerlei achtergronden die zich beijverd hebben om Gods Woord te begrijpen en in praktijk te brengen. In wezen hebben ze hun best gedaan om dierlijke eigenschappen die eens typerend voor hen waren de baas te worden.’

Jehovah’s Getuigen zijn zich er terdege van bewust dat de Bijbelse waarheid een transformerend effect heeft wanneer de raad ervan wordt opgevolgd. Er bestaat absoluut geen twijfel over het feit dat wereldwijd duizenden christenen verbazingwekkende veranderingen in hun persoonlijkheid hebben doorgemaakt. Maar betekent dat automatisch dat dit de grondslag is geweest voor een geestelijk paradijs? Waarom zou dit dan het geval moeten zijn? Waren de oorspronkelijke christenen dan ook niet onderhevig aan opmerkelijke veranderingen ten aanzien van hun karakter? Paulus schreef aan de Korinthiërs om hen eraan te herinneren dat sommigen van hen ooit hoereerders, lasteraars, homoseksuelen, dronkaards en hebzuchtige personen waren, maar dat zij waren schoongewassen. Maar ondanks de buitengewone transformatie die veel van die vroege Korinthiërs hadden doorgemaakt in hun persoonlijke leven, genoten ze nog steeds niet van de zegeningen van een geestelijk paradijs. Waarom was dat het geval?

De Wachttoren merkt iets verder in de 11de paragraaf het volgende op:

‘Als we naar een gemeente van Jehovah’s Getuigen gaan, verkeren we daardoor in het gezelschap van mensen die vredelievender en aardiger zijn geworden. Nee, ze zijn nog niet volmaakt, maar de termen verscheurende leeuw of roofdierachtig wild dier zijn zeker niet op hen van toepassing. Waarop duidt die vredige geestelijke omgang? Het is duidelijk dat we in een geestelijke toestand verkeren die we met recht een geestelijk paradijs noemen.’

Volgens de redenering van het Wachttorengenootschap genieten de gemeenten van Jehovah’s Getuigen van een geestelijk paradijs omdat iedereen een radicale transformatie in zijn of haar persoonlijkheid heeft doorgemaakt. Maar is dat werkelijk het geval? Neem voor een ogenblik een aantal van de problemen van de vroege christelijke gemeenten in overweging. Zoals eerder vermeld waren er, hoewel velen van de Korintiërs opmerkelijke veranderingen hadden doorgemaakt, nog veel problemen die de rust binnen de gemeenten ontsierden. Als bewijs hiervoor kan het bekende seksschandaal worden aangehaald waarbij een broeder samenwoonde met de vrouw van zijn vader, wat een onzedelijke immorele situatie was, die de Korinthische broeders blijkbaar tolereerden.

Dan was er ook nog het probleem van de sektarische verering van Apollos, Paulus en Cephas, welke de apostel Paulus in zijn brief aan de Korintiërs adresseerde. Ook bestond er de bedroevende toestand omtrent de invloeden van de ‘voorbeeldige apostelen’ binnen de gemeente, waarover Paulus had geopenbaard dat zij eigenlijk geheim agenten waren van de Duivel, die een transformatie hadden doorgemaakt – niet naar het voorbeeld van Christus, maar als valse ‘dienaren der rechtschapenheid’. Paulus had goede redenen om niet op te scheppen over de Korintiërs alsof zij leefden in een geestelijk paradijs. Het lijkt waarschijnlijker dat Paulus tegen de Korintiërs sprak over zijn bovennatuurlijke visioen met betrekking tot het geestelijk paradijs omdat zij zo disfunctioneel waren als gemeente – ver verwijderd van het paradijs dat Paulus in zijn visioen voor ogen kreeg –, terwijl het voor hem tevens ‘onwettig’ was om zelfs maar zijn visioen in detail met hen te bespreken.

Dan waren er ook nog de Galaten. Het advies van Paulus aan de gemeente in Galaten geeft aan dat niet iedereen daar een volledige spirituele transformatie had doorgemaakt. Hoewel zij beschikten over de kennis ten aanzien van Christus, sprak Paulus uit pure wanhoop over hun onredelijkheid met de woorden ‘O onverstandige Galaten!’. Vanwege hun vleselijke manier van denken waarschuwde de apostel de Galaten en zei tot hen: ‘Maar als GIJ elkaar blijft bijten en verslinden, past er dan voor op dat GIJ niet door elkaar wordt verdelgd.

De handeling van ‘elkaar bijten en verslinden’ zou toch absoluut niet kunnen voorkomen in een geestelijk paradijs, denkt u ook niet? Hieruit blijkt duidelijk dat een aantal van de Galaten het levende bewijs was dat ze nog steeds over bepaalde onchristelijke, roofdierachtige kenmerken beschikten. Het is overduidelijk dat de Galaten niet in alle eerlijkheid konden opscheppen over dat zij genoten van een ‘vredelievende geestelijke broederschap’ – het soort broederschap waarover het Wachttorengenootschap beweert dat Jehovah’s Getuigen hier op dit moment al van genieten. Kunnen Jehovah’s Getuigen met stellige waarheid beweren dat de huidige gemeenten soms ook niet op eenzelfde manier worden getroffen door vergelijkbare incidenten van gedrag dat overeenkomt met ‘bijten en verslinden’? Eerlijkheid en bescheidenheid zouden Jehovah’s Getuigen ertoe moeten bewegen om toe te geven dat hun gemeenten ook worden getroffen door precies hetzelfde kwaad waar de vroege christenen ook door werden geplaagd.

PEDOFIELEN EN OPLICHTERS IN HET GEESTELIJK PARADIJS?

Het Wachttorengenootschap heeft de verklaring afgelegd dat niemand binnen onze gemeenten ‘ kan enigzins worden omschreven als woeste leeuwen of roofzuchtige wilde beesten’, maar klopt dit ook? Hoe zit het dan met de duizenden kinderen van Jehovah’s Getuigen die seksueel zijn misbruikt door anderen die zelf Jehovah’s Getuigen waren, en in sommige gevallen nog steeds Jehovah’s Getuigen zijn? Zijn deze kinderen dan niet ten prooi gevallen aan sluwe beestachtige mannen? Zijn de pure onschuld en reinheid van deze arme slachtoffertjes dan niet als het ware verslonden door seksbeluste, roofdierachtige beesten? Zou het Wachttorengenootschap gewoon eerlijk kunnen erkennen en kunnen uitleggen hoe het mogelijk is dat duizenden kinderen slachtoffer zijn geworden van seksueel misbruik en diverse wreedheden die zich hebben afgespeeld binnen een geestelijk paradijs?

In het volgende voorbeeld werd, op 9 augustus 2004, in de stad van Rock Hill, North Carolina, een rechtszaak gevoerd tegen een Jehovah’s Getuige, genaamd Joe Meza, met betrekking tot een misdrijf waarbij hij zijn eigen dochter had verkracht, en hij, naar later bleek, de kelen van alle drie zijn kinderen had doorgesneden en hij vervolgens zijn vrouw en zichzelf doodde, nadat hij hun huis in brand had gestoken. De autoriteiten hebben tevens bevestigd dat een van de vermoorde dochters slechts een paar dagen voor haar dood ook seksueel bleek te zijn misbruikt. Achteraf bleek dat broeder Meza een ‘goede reputatie’ had binnen de gemeente van Rock Hill in North Carolina. Waarschijnlijk stond hij gedurende al die tijd al schouder aan schouder met de broeders en zusters van de plaatselijke gemeente te genieten van de ‘vreedzame geestelijke broederschap’, terwijl hij gedurende die tijd bezig was met het seksueel misbruiken van zijn eigen dochters, tot op het moment dat hij zijn familie vermoordde en vervolgens zelfmoord pleegde!

Een ander geval van moord en kinderverkrachting vond in 1985 plaats in British Columbia, en haalde de nationale krantenkoppen, toen een van Jehovah’s Getuigen bekend onder de naam Jeffery Anderson zijn vrouw en haar dochters vermoordde. Later werd tijdens een hoorzitting over de gedetineerde moordenaar bekend dat hij de jonge meisjes een aantal jaren lang verkrachtte. In deze zaak hebben het Genootschap en de plaatselijke ouderlingen enige vorm van verantwoordelijkheid op zich genomen voor deze schokkende misdrijven, vanwege het feit dat mevrouw Anderson haar gewelddadige man had verlaten, terwijl de ouderlingen haar adviseerden om zich weer met elkaar te verzoenen. Na het advies van de ouderlingen opgevolgd te hebben, liet zuster Anderson haar vervreemde echtgenoot terugkeren in haar leven, en als gevolg daarvan vermoordde de gestoorde Jehovah’s Getuige haar en haar dochters.

Dan is er ook nog de zaak rondom de seriepedofiel Ricky McLean. ‘Broeder McLean’ was een dienaar in de bediening binnen zijn gemeente en was bekend bij vele Jehovah’s Getuigen in het gebied van Zuid-Californië. Maar in januari 2009 kwam McLean uitgebreid in het lokale nieuws van San Diego, waarbij op hem de focus werd gelegd in een landelijke klopjacht als een van de tien meest gezochte en beruchte voortvluchtigen in Amerika. Wat waren zijn misdaden? Naar verluidt heeft Ricky McLean honderden kinderen seksueel misbruikt, waaronder velen van hen kinderen waren van Jehovah’s Getuigen, waarvan de ouders hun kind hadden toevertrouwd aan Broeder McLean.

Toegegeven: de tragedies in British Columbia, Rock Hill en die rondom de beruchte Ricky Mclean zijn extreme voorbeelden, maar zou het werkelijk terecht zijn van het Wachttorengenootschap als zij deze gruwelijke daden van goddeloosheid zou afschilderen als louter menselijke onvolmaaktheid, zoals het betreffende artikel veronderstelt?

En hoewel McLean en vele andere pedofielen uitgesloten zouden kunnen zijn, nadat hun kwaadaardige daden aan het licht kwamen, hoe kan dan, na het verwijderen van een beestachtig persoon, nadat zij de onschuld van hun slachtoffers hebben verkracht en verslonden, de bewering van het geestelijk paradijs in stand worden gehouden? De Wachttoren-organisatie beweert namelijk dat dit eigenlijk wel het geval is. Maar hoe kan het in de eerste instantie dan überhaupt mogelijk zijn geweest dat dit soort kwaadaardige misdaden op onschuldige kinderen is gepleegd, wanneer Jehovah’s Getuigen daadwerkelijk reeds in een roofdiervrij geestelijk paradijs zouden leven? Werden Adam en Eva soms blootgesteld aan woeste wilde beesten in het paradijs van Eden? Zo niet, waarom worden Jehovah’s Getuigen dan wel bedreigd door beestachtige mannen in het geestelijk paradijs van het Wachttorengenootschap?

Er is ook een aantal gevallen bekend van schandalen die uitgebreid in de publiciteit zijn geweest, waarbij aangestelde ouderlingen het heilige vertrouwen dat in hen werd gesteld hebben beschaamd. Een bejaarde zuster van honderd jaar oud die in Montana woonde, werd voor miljoenen dollars opgelicht door twee uiterst doortrapte, oplichtende ouderlingen, die nadien door de autoriteiten zijn veroordeeld tot een gevangenisstraf. De Helena Independent Record publiceerde het verhaal met de gedurfde subtitel: ‘Twee ouderlingen van Jehovah’s Getuigen die een 100 jaar oude vrouw uit Deer Lodge hebben kaalgeplukt van haar spaargeld en haar familielandgoed, werden deze maandag veroordeeld tot een gevangenisstraf van 25 jaar met 10 jaar voorwaardelijk’ (gearchiveerd op Watchtower Information Service).

Een ander soortgelijk geval waarbij een oplichter als ouderling te werk ging, vond plaats in Florida in 2003. De krant South Florida Sun Sentinel rapporteerde hierover:

‘Een ouderling binnen een geloofsgemeente werd op dinsdag door de federale rechter veroordeeld tot een vergoeding van meer dan $ 4.700.000 aan circa 50 slachtoffers van een soort piramidespel – waar vele van zijn slachtoffers de ouderen betroffen van zijn eigen gemeente. Financieel consultant en ex-zendeling Raymond L. Knowles, een voormalig inwoner van Pembroke Pines and Opalocka en meer recentelijk in San Antonio, Texas, werd in januari door US District Judge Donald L. Graham veroordeeld tot 57 maanden cel in de federale gevangenis voor oplichting van bejaarden en financieel onervaren beleggers, in verband met een effecten- en obligatiezwendel waar miljoenen dollars mee gemoeid waren. Hij werd in oktober vorig jaar veroordeeld voor 16 gevallen van e-mailfraude, vier gevallen van overboekingsfraude en vier gevallen van fraude met effecten. Veel van de slachtoffers waren naaste leden van dezelfde gemeente van Jehovah’s Getuigen waar hij een ouderling was.’

Wat meer recentelijk, in januari 2015, werden veertien aangestelde ouderlingen in Spanje veroordeeld voor het oplichten van 1300 van hun naaste gemeenteleden.

Nogmaals: het kan zijn dat deze incidenten ongewoon lijken, maar het toont aan dat er vaak groot kwaad kan bestaan binnen de gemeenten van Jehovah’s Getuigen – kwaad dat het Wachttorengenootschap ofwel ontkent door zijn stilzwijgen, ofwel liever verdoezelt om zo de waan van het geestelijk paradijs in stand te houden.

Vanzelfsprekend vraag je je af of de slachtoffers die werden belaagd door deze verraderlijke opzichters dezelfde mening toegedaan zijn als het Wachttorengenootschap, namelijk dat er geen sluwe of roofzuchtige individuen kunnen worden gevonden onder Jehovah’s Getuigen.

Natuurlijk, er zijn vele, vele andere gevallen waarbij Jehovah’s Getuigen verschillende misdaden hebben gepleegd, maar deze paar voorbeelden zouden voldoende toereikend moeten zijn om het punt te kunnen maken. Zoals de apostel Paulus had kunnen zeggen: ‘UW [reden tot] roemen is niet fraai.’

WAT IS HET GEESTELIJK PARADIJS?

Bij dit punt moet de vraag worden gesteld: wat is een geestelijk paradijs eigenlijk? Omdat de eerste christenen zich niet bevonden in zo’n gezegende toestand, en tevens in tegenstelling tot de ongefundeerde beweringen van het Wachttorengenootschap, bevinden Jehovah’s Getuigen zich duidelijk ook niet in een soort van geestelijk paradijs. Wat betekent het geestelijk paradijs dan? Zal er ooit zoiets prachtigs zijn als een geestelijk paradijs? Of is het slechts een fantasie?

Het is het best om de Bijbel te laten spreken over deze kwestie. Het 35ste hoofdstuk van Jesaja onthult dat het geestelijk paradijs een toestand is die zal voortkomen uit de openbaring van Jehovah’s heerlijkheid. Bijvoorbeeld, zodra het geestelijk uitgedroogde land zal opbloeien tot een paradijselijke schoonheid, kunnen we in het tweede vers lezen: ‘Er zullen er zijn die de heerlijkheid van Jehovah, de pracht van onze God, zullen zien.’ Het vierde vers geeft aan dat de openbaring van Gods heerlijkheid rechtstreeks is gerelateerd aan de uitdrukking van Gods wraak en de verlossing van zijn volk. Er staat: ‘Zegt tot degenen die angstig van hart zijn: “Weest sterk. Weest niet bevreesd. Ziet! UW eigen God zal komen met wráák, ja, God met vergelding. Hijzelf zal komen en ulieden redden.”’

De Wachttoren-organisatie beweert dat in 1919 Jehovah’s volk werd bevrijd uit Babylon de Grote. Als dat waar zou zijn, waar is dan het bewijs dat Jehovah God Zijn wraak heeft uitgeoefend of dat hij zijn vijanden heeft vergolden?

Het is evident dat Jehovah’s Getuigen in dit opzicht zijn verblind door de eigen leerstellingen van het Wachttorengenootschap. Er is geen twijfel over mogelijk dat dit de reden is waarom, na het ontvangen van Gods tuchtiging, degenen die gezegend zullen worden door Jehovah, waarbij hun geestelijke ogen en oren op een wonderbaarlijke manier geopend zullen worden, Gods ‘bewaarde dingen’ ofwel bewaarde geheimen zullen ontvangen. Dat is de reden waarom er in dezelfde context in het volgende vers staat geschreven: ‘In die tijd zullen de ogen der blinden geopend worden, en zelfs de oren der doven zullen ontsloten worden. In die tijd zal de kreupele klimmen net als een hert, en de tong van de stomme zal een vreugdegeroep aanheffen.’

De uitdrukking ‘in die tijd’ wordt in het bovenstaande vers tweemaal gebruikt, wat aangeeft dat God de ogen en oren van zijn volk plotseling, massaal, en op een specifieke tijd zal openen en niet geleidelijk gedurende decennia of op individueel niveau, zoals bijvoorbeeld wanneer mensen in de waarheid komen. Wanneer zal Jehovah dit ogen-openende, of oor-ontstoppende wonder laten plaatsvinden?

Het vindt plaats wanneer Jehovah zijn oordeel zal vellen tegen de tirannen en pochers die Zijn volk domineren en overheersen.

Als we daarom terugkeren naar het 29ste hoofdstuk van Jesaja, lezen we Jehovah’s gerechtelijke besluit in Jesaja 29:17-21: ‘Is het niet nog slechts een zeer korte tijd en de Li̱banon moet in een boomgaard veranderd worden en de boomgaard zelf zal net als een woud worden geacht? En op die dag zullen de doven stellig de woorden van het boek horen, en uit het donker en uit de duisternis zullen zelfs de ogen der blinden zien. En de zachtmoedigen zullen hun verheuging in Jehovah zelf stellig vermeerderen, en zelfs de armen van de mensheid zullen blij zijn in de Heilige I̱sraëls zelf, want de tiran moet aan zijn eind komen en met de snoever moet het gedaan zijn, en allen die er voortdurend op uit zijn kwaad te doen, moeten worden afgesneden, zij die een mens doen zondigen door [zijn] woord, en zij die zelfs strikken spannen voor degene die terechtwijst in de poort, en zij die de rechtvaardige terzijde dringen met nietszeggende argumenten.’

Merk alstublieft op dat de profetie paradijselijke omstandigheden beschrijft: de boomgaard zal een waarachtig woud worden, het zal plaatsvinden op ongeveer hetzelfde moment dat ook plotseling de ogen en oren van de zachtmoedigen geopend zullen worden. Gelijktijdig met het bovenstaande zullen ook de tiran en de pocher roemloos aan hun einde komen.

Overweeg nu deze vraag: de Wachttoren-organisatie beweert dat Jehovah’s Getuigen zich in het geestelijk paradijs bevinden sinds dat zij zijn bevrijd van de overheersing door de geestelijkheid in 1919; waarom is het dan zo dat niemand ook maar enig bewijs kan leveren dat de tirannen en pochers van deze wereld al aan hun einde zijn gekomen?

De tirannen en pochers uit de profetie van Jesaja zijn degenen die in deze context worden beschreven als zijnde geestelijk dronken, en zij zijn dus niet in staat om samenhangend en coherent te lezen uit de boekrol der profetieën, zoals reeds in het vorige hoofdstuk werd besproken. Dit vormt een uiterst precieze beschrijving van het leiderschap van Jehovah’s Getuigen. Wonderbaarlijk genoeg lezen we in precies hetzelfde Wachttoren-artikel in de uitgave van 15 oktober dat het Besturend Lichaam pocht over hun veronderstelde verstand van Jesaja als een van de bewijzen dat Jehovah’s Getuigen reeds in het geestelijk paradijs zijn! Het is echter duidelijk dat Bethel Jehovah’s uitspraken in Jesaja absoluut niet begrijpt. Als ze dat namelijk wel deden, zouden ze niet zo onbescheiden opscheppen over hun voorzitterschap van een geestelijk paradijs dat niet eens bestaat!

Dus wat is dan het geestelijk paradijs?

Het geestelijk paradijs is de gezegende toestand welke Jehovah zal overbrengen, wanneer Hij zijn volk zal vrijkopen uit de gevangen conditie waarin zij zich tijdens de verdrukking zullen bevinden. Het 51ste hoofdstuk van Jesaja beschrijft het herstel van het geestelijke Sion op de volgende manier: ‘Want Jehovah zal Si̱on stellig troosten. Hij zal wis en zeker al haar verwoeste plaatsen troosten, en hij zal haar wildernis als E̱den maken en haar woestijnvlakte als de tuin van Jehovah. Ja, uitbundige vreugde en verheuging zullen in haar gevonden worden, dankzegging en de stem van melodie.’

Deze geestelijke ‘tuin van Jehovah’ zal worden gekenmerkt door het volledig ontbreken van enige vorm van kwaad. Jezus zei dat een dergelijke conditie tot stand zal komen tijdens het besluit van het samenstel van dingen, wanneer Gods machtige engelen uitgezonden zullen worden om ‘alle dingen die aanleiding tot struikelen geven en degenen die wetteloosheid bedrijven, uit zijn koninkrijk verzamelen en zij zullen hen in de vuuroven werpen’.

Het resultaat hiervan zal zijn dat er onder Gods volk geen enkel slecht persoon meer zal worden gevonden. Jesaja 35:8-10 beschrijft dit als volgt: ‘En daar zal stellig een hoofdweg komen, ja, een weg, en de Weg der Heiligheid zal die worden genoemd. De onreine zal er niet langs trekken. En hij zal zijn voor degene die op de weg wandelt, en geen dwazen zullen [erop] ronddolen. Geen leeuw zal daar blijken te zijn, en het roofdierachtige wild gedierte zal er niet op komen. Niet één zal er aangetroffen worden; en de teruggekochten moeten [daarop] wandelen. En het zijn de door Jehovah losgekochten die zullen terugkeren en stellig naar Si̱on zullen komen met vreugdegeroep, en verheuging tot onbepaalde tijd zal op hun hoofd zijn. Tot uitbundige vreugde en verheuging zullen zij geraken, en droefheid en zuchten moeten wegvlieden.

De profeet Ezechiël voorspelde op dezelfde manier dat er geen roofzuchtige beestachtige personen van welke soort dan ook het vrijgekochte volk van God zouden bedreigen. Ezechiël 34:25 voorzegt: ‘En ik wil met hen een vredesverbond sluiten en ik zal stellig het schadelijk wild gedierte uit het land wegdoen, en zij zullen werkelijk in zekerheid in de wildernis wonen en in de wouden slapen.

Zoals de term doet vermoeden, is het geestelijk paradijs een veilig en vredig toevluchtsoord. Het zal worden gekenmerkt door het volledig ontbreken van kwaadaardige mensen, net zoals het letterlijke paradijs ook zal zijn. In het werkelijke geestelijke paradijs dat Jehovah de zachtmoedigen zal verschaffen, zal er geen onreine glibberige pedofiel zijn, zelfs niet één! Er zullen in dit paradijs geen goddeloze afvalligen of overspeligen zijn – geen enkele! Er zullen geen pochers, grootsprekers of dwazen zijn van welke aard dan ook. Voorwaar, voorwaar, er zullen geen verraderlijke opzichters zijn die kwetsbare weduwen plunderen.

Net zo stellig als de cherubs welke gestationeerd waren aan de grens van de poorten van Eden welke voorkwamen dat Adam en Eva en hun nakomelingen terug het paradijs in konden sluipen, zullen in de toekomst Jehovah’s machtige engelen deze beestachtige mensen afsluiten van de hoofdweg, de Weg der Heiligheid waarop zij die door Jehovah zijn verlost het pad zullen doorkruisen op weg naar de Nieuwe Wereld. Het werkelijke geestelijke paradijs zal in zijn geheel bestaan uit zij die Jehovah en Jezus Christus gehoorzamen en liefhebben, en zij zullen vervolgens Gods geestelijke zegen ontvangen op zo’n grote schaal als geen mens ooit tevoren heeft ervaren.