“Mijn hart is onstuimig binnen in mij. Ik kan niet blijven zwijgen, want hoorngeschal heeft mijn ziel gehoord, het alarmsignaal van oorlog. Ineenstorting op ineenstorting is uitgeroepen, want het gehele land is met geweld geplunderd.”
-Jeremiah 4:19-20-
Een grote ineenstorting zal vanuit het land in het noorden teweeg worden gebracht, en Jehovah zelf zal dit in gang hebben gezet. Het meedogenloze leger van Babylon zal huishouden als een aanhoudende storm – een verschrikkelijke moloch, die alles op zijn pad zal verwoesten. Blaas op de hoorn! Sla alarm! Zoek dekking! ‘Zie! Een volk komt uit het land van het noorden, en een grote natie zal worden gewekt van de meest afgelegen streken der aarde. Naar de boog en de werpspies zullen zij grijpen. Het is een wreed volk, en zij zullen geen medelijden hebben. Hun stem alleen al zal weerklinken net als de zee, en op paarden zullen zij rijden. Het is in slagorde geschaard als een krijgsman tegen u, o dochter van Si̱on’ (Jeremia 6:22-23).
Zal Jehovah toestaan dat de heidense horden uit het land van het noorden zijn stad zullen vernietigen? De profeten en priesters waren ervan overtuigd dat een dergelijke ramp hen nooit zou treffen. Dit omdat de tempel van Jehovah was gevestigd in Jeruzalem en het de plaats was waar Jehovah’s naam zetelde. Het was waarschijnlijk ook zo dat de Joden zich veilig waanden in de wetenschap dat Jehovah’s engel er eerder voor had gezorgd dat het machtige Assyrische leger van Sanherib werd vernietigd toen zij dreigden om Jeruzalem aan te vallen gedurende de regering onder Hizkia. Zou God dan deze keer ook niet gewoon ingrijpen?
Wat ook bijdroeg aan hun misplaatste vertrouwen was het feit dat wedijverende profeten tegenstrijdige berichten verkondigden. Aan de ene kant stond Jeremia, die waarschuwde dat een rampzalige ineenstorting precies datgene was wat Jehovah had besloten, waarbij God zelfs Nebukadnezar had aangesteld als zijn uitvoerende knecht om dit werk voor Hem uit te voeren. Aan de andere kant stonden echter de profeten die Jehovah ‘de profeten van Jeruzalem’ noemde, die God verder omschreef als zij die schrijven met een ‘leugenstift’. Zij probeerden de mensen ervan te overtuigen dat zij op goede voet stonden met Jehovah, dat er tussen hen beiden vrede was. Volgens hen zou Jehovah Judea bevrijden van het juk onder Babylon. Bijgevolg gaf Jehovah de raad aan de Joden om niet blindelings te vertrouwen op de schijnbare eeuwige bestendigheid van de tempel, noch op de uitingen van valse profeten. Jeremia 7:4 zegt: ‘Stelt UW vertrouwen niet in bedrieglijke woorden, doordat GIJ zegt: “De tempel van Jehovah, de tempel van Jehovah, de tempel van Jehovah zijn zij!”’ Uiteraard sprak Jeremia als zijnde de ware profeet. Jeruzalem en zijn tempel werden getroffen door een grote verwoesting en ineenstorting.
Er zijn tal van redenen om aan te nemen dat de profetie van Jeremia een profetisch patroon vormt voor het toekomstige oordeel over het huis van God – een oordeel dat zijn vervulling zal vinden door middel van een grote wereldwijde ineenstorting of verwoesting. Echter, door de interpretatieve toepassing van het boek Jeremia te verbinden aan zijn aanklacht gericht aan de christenheid, slaat het Wachttorengenootschap de plank volledig mis. In hun commentaar met betrekking tot Jeremia 7:4 werd in de Wachttoren van 15 september 1982 het volgende geschreven:
‘Dit Babylon de Grote betreft niemand anders dan het wereldrijk van valse religie, waarvan de kerken binnen de christenheid het belangrijkste deel uitmaken. De christenheid, die beweert een verbond te hebben met God, vormt het hedendaagse afvallige Jeruzalem.’
De christenheid is zogenaamd ‘het hedendaagse afvallige Jeruzalem’, enkel op grond van het feit dat het Wachttorengenootschap zegt dat de christenheid slechts ‘beweert dat het een verbond met God heeft’.
Wanneer wij echter in alle oprechtheid redeneren over deze kwestie: was het niet ook zo dat de Joden in de tijd van Jeremia slechts beweerden dat zij zich in een convenant met God bevonden? Nee, Jehovah God hield de Israëlieten en Judeeërs verantwoordelijk, niet alleen omdat zij slechts beweerden dat zij een verbond met Jehovah hadden, maar omdat zij ook werkelijk een bindend verbond met God hadden. In Jeremia 11:10 zegt Jehovah in duidelijke bewoordingen het volgende: ‘Het huis van I̱sraël en het huis van Ju̱da hebben mijn verbond dat ik met hun voorvaders gesloten heb, verbroken.’ En het feit dat Jehovah Jeremia inspireerde te schrijven over een nieuw verbond geeft aan dat het oude verbond tot aan die periode de basis vormde voor Gods handelen ten aanzien van de natiën Juda en Israël.
Behalve het feit dat de Joden zich bevonden in een verbond tussen hen en Jehovah, werden de Joden tevens op intieme wijze geassocieerd met de vorstelijke naam van God. Dat is ook de reden waarom Jeremia God smeekte om genade op basis van het feit dat de naam van God over hen werd uitgeroepen. Jeremiah 14:9 zegt: ‘Toch zijt gijzelf in ons midden, o Jehovah, en over ons is uw eigen naam uitgeroepen.’
Dit was niet alleen van toepassing op de Joden als nationale groep, maar Gods naam werd ook uitgeroepen over individuele Joden. Zo betekent bijvoorbeeld de naam Jeremia letterlijk ‘Jehovah verheft’. Meer dan 100 oorspronkelijk Hebreeuwse namen zijn in de een of andere vorm afgeleid van de naam van God. Zelfs de naam van Jezus – een vorm van de Hebreeuwse naam Joshua – betekent letterlijk ‘Jehovah is redding’.
Omdat de Joden ook de bewaarders waren van Gods tempel, berispte Jehovah hen wegens het niet-respecteren van de plaats waarover Zijn heilige naam is uitgeroepen, zeggende: ‘Wat? Stelen, moorden en overspel plegen en vals zweren en offerrook aan Ba̱äl brengen en andere goden achternalopen die GIJ niet gekend hadt en moet GIJ voor mijn aangezicht komen staan in dit huis waarover mijn naam is uitgeroepen en moet GIJ zeggen: “Wij zullen stellig bevrijd worden”, terwijl GIJ al deze verfoeilijkheden doet?’ (Jeremia 7:9-10).
Zoals alle Jehovah’s Getuigen weten, heeft de christenheid grote moeite gedaan om de naam van Jehovah uit de gedachten van de mensheid weg te wissen. En ondanks het feit dat in de relatief zeldzame gevallen waarin een bepaalde vorm van YHWH wordt erkend als de persoonlijke naam van God, wordt vaak ten onrechte beweerd dat dit ook de naam van Christus is. Dus hoe is het dan mogelijk dat er een moderne parallel wordt gelegd tussen het volk en het huis dat verbonden is aan de naam van Jehovah en de duizenden sekten die deel uitmaken van de christenheid?
Net zoals er in de oudheid slechts één tempel was waarover Jehovah’s naam werd uitgeroepen, zo is er in deze tijd ook slechts één ‘huis’ dat rechtstreeks wordt geassocieerd met de naam van Jehovah. Het is de organisatie van Jehovah’s Getuigen en de Watch Tower Bible Society. Als voorbeeld hiervan draagt iedere uitgave van de Wachttoren de naam van God prominent op haar cover:
Aankondiger van Jehovah’s Koninkrijk. Sommige faciliteiten binnen Bethel hebben zelfs hun bewegwijzering weergegeven met de naam van Jehovah erop. Bethel is het moderne ‘huis waarover Zijn naam is uitgeroepen’. En natuurlijk wordt de naam van Jehovah ook letterlijk uitgeroepen met betrekking tot de naam Jehovah’s Getuigen.
Behalve het voorgaande bevinden gezalfde christenen zich tevens in een bindend verbond met Jehovah God, net zoals de Joden, waardoor zij het moderne geestelijke huis van God vormen ‘waarover Zijn naam is uitgeroepen’. Dit komt doordat Openbaring de 144.000 zonen van God beschrijft als zij bij wie zowel de naam van Jezus als Jehovah op hun voorhoofd staat geschreven. En omdat sinds de dagen van Charles Taze Russell de gezalfde gemeente van Christus ook is onderworpen aan het gezag van het Wachttorengenootschap, zal deze organisatie dus ook bij uitstek in aanmerking komen voor een laatste definitieve inspectie.
Verder benadrukte Jeremia tevens de tegenstelling tussen de Joden die de persoonlijke naam van God uitriepen en de volken der natiën, die Jehovah’s naam niet uitriepen. In Jeremia 10:25 richtte de profeet zich tot Jehovah, smekend: ‘Stort uw woede uit over de natiën die u hebben genegeerd, en over de families die niet eens uw naam hebben aangeroepen.’ Er bestaat een duidelijke parallel ten aanzien van het feit dat Jehovah’s Getuigen als groep niet slechts alleen Gods letterlijke naam uitroepen, maar ook dat zij de naam van Jehovah aanroepen, zowel in het openbaar als privé – dit in fel contrast tot de verschillende andere religieuze personen die niet Gods persoonlijke naam gebruiken bij hun verering en aanbidding.
Jezus citeerde rechtstreeks uit het zevende hoofdstuk van Jeremia toen hij de geldwisselaars verdreef uit het huis van zijn Vader, hen beschuldigend van het feit dat zij de tempel hadden gemaakt tot een ‘rovershol’. Het Wachttorengenootschap heeft op inzichtelijke wijze erkend dat Jezus hiermee de basis legde voor het toekomstige patroon waarop de geestelijke tempel van Jehovah tijdens de beoordelingsfase gezuiverd zou gaan worden. Echter, terwijl aan de ene kant het Wachttorengenootschap leert dat Jezus al in 1918-1919 de geestelijke tempel heeft gezuiverd, leert het Wachttorengenootschap aan de andere kant dat dezelfde profetie uit Jeremia die Jezus Christus uitriep toen hij de geldwisselaars uit de tempel van zijn Vader verdreef toegepast dient te worden op de christenheid.
De interpretaties van het Wachttorengenootschap dienen kennelijk zijn eigen belang. Net als de profeten van Jeruzalem in de tijd van Jeremia lijkt het erop dat het profetische commentaar dat in de afgelopen decennia door het Wachttorengenootschap is opgetekend, is geschreven door middel van een ‘leugenstift’, en deze vormen geen betrouwbare indicatoren voor de toekomstige activiteiten van Jehovah. En als gevolg van deze profetische ‘leugenstift’ worden Jehovah’s Getuigen misleid door te geloven dat de organisatie tijdens het besluit niet geïnspecteerd zal worden en dat zij niet in een situatie terecht zullen komen waarin zij afgekeurd kunnen worden.
In de uitgave van de Wachttoren van 15 maart 1951 wordt het volgende gezegd:
‘Wij behoren tot Gods theocratische organisatie onder zijn koninkrijk. Zijn zichtbare organisatie zal niet voorbijgaan, maar is zo stabiel en permanent als zijn koninkrijk. Daarom zullen wij ongeacht welke opmerkelijke, gewelddadige veranderingen zich ook zullen voordoen met betrekking tot het fysieke aangezicht van de aarde aan het einde van Satans wereld, niet vrezen.’
Door te leren dat ‘zijn zichtbare organisatie niet zal voorbijgaan, maar zo stabiel en permanent zal zijn als Zijn Koninkrijk’, worden Jehovah’s Getuigen op subtiele wijze verleid om hun volledige vertrouwen te richten op ‘bedrieglijke woorden’, als het ware uitgalmend: ‘De tempel van Jehovah, de tempel van Jehovah, de tempel van Jehovah zijn zij!’
Zoals eerder in dit document tot in detail werd beschouwd, blijkt dat de 1914-parousiadoctrine, die centraal staat in de claim ten aanzien van de autoriteit van het Wachttorengenootschap, is geschreven met een ‘leugenstift’ –als zijnde ontworpen op een bedrieglijk bekwame wijze.
En omdat het Wachttorengenootschap op profetische wijze spreekt uit naam van Jehovah, kunnen de volgende woorden van Jeremia op passende wijze worden toegepast op de organisatie die claimt dat zij ‘Gods theocratische organisatie’ is: ‘Leugen profeteren de profeten in mijn naam. Ik heb hen niet gezonden, noch heb ik hun bevel gegeven of tot hen gesproken. Een leugenvisioen en waarzeggerij en iets van nul en gener waarde en de bedriegerij van hun hart spreken zij profetisch tot ulieden. Daarom, dit heeft Jehovah gezegd betreffende de profeten die in mijn naam profeteren en die ikzelf niet heb gezonden en die zeggen dat er geen zwaard noch hongersnood zal komen in dit land: “Door het zwaard en door de hongersnood zullen die profeten aan hun eind komen”’ (Jeremia 14:14-15).
Het zou toch zeker niet zo kunnen zijn dat de geestelijkheid van de christenheid beschuldigd zou kunnen worden voor het valselijk profeteren in naam van Jehovah, of wel soms? Nee, natuurlijk niet, dat zou onredelijk zijn. Er kan vandaag de dag slechts één organisatie en één volk zijn die ervoor verantwoordelijk gehouden kunnen worden om valselijk te spreken in naam van Jehovah. Dit zijn niemand minder dan Jehovah’s Getuigen!
Het is ook opmerkelijk dat de profetie van Jeremia in harmonie is met de apostolische openbaring dat het oordeel zal beginnen bij het huis van God. Jehovah droeg zijn profeet op om de symbolische beker met de wijn der woede uit de hand van Jehovah te geven aan de natiën, tot hen zeggend: ‘Want ziet! over de stad waarover mijn naam is uitgeroepen, begin ik rampspoed te brengen, en zoudt GÍJ́ ook maar in enig opzicht ongestraft blijven?”’ (Jeremia 25:29).
‘GEEN RAMPSPOED ZAL ULIEDEN OVERKOMEN’
Het is een zwaarwegende zaak om in de naam van Jehovah te spreken. Jeremia probeerde zich oorspronkelijk te verontschuldigen met betrekking tot het uitspreken van Jehovah’s oordeelsboodschap, bescheiden protesterend dat hij slechts een jonge knaap was. Maar in tegenstelling tot Jeremia lijkt het erop dat de aangestelde herders van Gods volk geen vergelijkbare wroeging tonen welke is ingegeven door vrees voor God. En het viel Jehovah op dat zij valselijk in zijn naam profeteerden, zeggende in Jeremia 27:15: ‘“Want ik heb hen niet gezonden”, is de uitspraak van Jehovah, “maar zij profeteren bedrieglijk in mijn naam, opdat ik U zal verdrijven en GIJ zult moeten omkomen, gijlieden en de profeten die tot U profeteren.”’
Hoewel hun herders hen ervan overtuigden dat er geen rampspoed van God over hen zou komen, mondde dit voor de Joden die onder de misleidende invloed stonden van hun geprefereerde profeten uit in een desastreuse gebeurtenis. Zij die tijdens de Babylonische aanval wisten te ontkomen, werden verdreven uit hun thuisland. Vandaar dat Jehovah wee uitsprak over de nalatige herders van zijn schapen in Jeremia 23:1, dat luidt: ‘Wee de herders die de schapen van mijn weide ombrengen en verstrooien!’
Dit was het geval in de tijd van Jeremia, maar valt er ook een parallel te trekken met onze moderne tijd? Uiteraard is dit het geval. Jeremia 23:19-20 stelt de ultieme vervulling ervan vast wanneer deze zal plaatsvinden als tijdens een wervelstorm. In deze verzen valt te lezen: ‘Ziet! De storm van Jehovah, louter woede, zal stellig losbarsten, ja, een wervelstorm. Op het hoofd van de goddelozen zal hij neerwervelen. De toorn van Jehovah zal zich niet afwenden, totdat hij volvoerd en totdat hij verwezenlijkt zal hebben de denkbeelden van zijn hart. In het laatst der dagen zult GIJ met verstand daarop letten.’
Overweeg daarnaast het 23ste hoofdstuk van Jeremia.
Tot op dit punt – na de profetische interpretaties van het Wachttorengenootschap grondig te hebben onderzocht – is het niet overdreven om te zeggen dat vrijwel alles wat Jehovah’s Getuigen wordt geleerd met betrekking tot de hedendaagse vervulling van de profetie onjuist is. Of het nu gaat om de ‘kunstig verzonnen onware verhalen’ ten aanzien van Jezus vermeende onzichtbare parousia in 1914, of als het gaat om het fantasievolle verhaal hoe Jezus Gods volk in 1919 heeft bevrijd uit het anti-typische Babylon, of het onzinnige idee dat de mensheid het merkteken van het wilde beest begon te ontvangen in 1921 en daarna opnieuw in 1945, een verkeerde toepassing van tientallen profetieën op de christenheid, of de diverse profetische datums die de organisatie heeft vastgesteld, welke alle zijn aangebroken en weer zijn voorbijgegaan – met als gevolg dat het zonder noemenswaardige gevolgen voorbijgaan van deze datums velen tot struikelen heeft gebracht – vormt het Wachttorengenootschap de bron van de gestage stroom van profetische onwaarheden. Het staat buiten kijf dat Bethel zich schuldig heeft gemaakt aan het valselijk profeteren uit de naam van Jehovah. Daarom kan niet anders dan worden geconcludeerd dat hun profetische boodschap niet van God afkomstig is. Jehovah heeft hen niet gezonden.
Als dat het geval is, op wie anders dan de leiders van Jehovah’s volk moeten de volgende woorden dan worden toegepast? – ‘Ik heb de profeten niet gezonden, toch hebben zijzelf gelopen. Ik heb niet tot hen gesproken, toch hebben zijzelf geprofeteerd. Maar indien zij in mijn intieme groep hadden gestaan, dan zouden zij mijn volk míȷ́n woorden hebben doen horen, en zij zouden hen van hun slechte weg en van de slechtheid van hun handelingen hebben doen terugkeren’ (Jeremia 23:21-22).
Het doet niet ter zake dat het Wachttorengenootschap niet beweert dat het op dezelfde wijze is geïnspireerd als de Bijbelse profeten. Wat er wel toe doet is dat mannen die in hun positie dienen als de herders van Gods kudde en die prediken en onderwijzen onder het gezag van de naam van Jehovah, dit valselijk doen. De reden dat Gods oordelen alleen begrepen zullen worden ‘in het laatste der dagen’ is omdat de valse profeten Jehovah’s Getuigen hebben misleid ten aanzien van de ware betekenis van Gods profetische woord. Enkel wanneer de oordelen jegens de valse profeten zullen weerklinken, zullen profetieën zoals die opgetekend staan in Jeremia op een zinnige wijze worden beschouwd.
Net zoals Hananja, Pashur, en bepaalde andere niet nader genoemde profeten uit het boek Jeremia opstonden om Jehovah’s boodschap te ontkennen, zo wordt er vandaag de dag een soortgelijk scenario uitgespeeld. Ondanks zijn overvloedige fouten heeft het Wachttorengenootschap zichzelf uitgeroepen tot de ware, Jeremia-achtige boodschapper van Jehovah. Het klopt over het Genootschap wat er in de Schrift staat: ‘Toch hebben zijzelf gelopen.’ Het Genootschap was er als eerste bij om onheil te profeteren ten aanzien van de religies van de christenheid, terwijl zij verkondigden dat het Genootschap een uiting van pure en zuivere aanbidding is.
Als resultaat van hun inspanningen om Jeremia’s oordelen teniet te doen werd Gods volk misleid. Beschouw eens de reikwijdte van de verzen die voorafgingen aan de bovengenoemde verzen: ‘Dit heeft Jehovah der legerscharen gezegd: “Luistert niet naar de woorden van de profeten die tot U profeteren. Zij maken dat GIJ tot ijdelheid wordt. Het visioen van hun eigen hart spreken zij – niet uit de mond van Jehovah. Zij zeggen steeds tot degenen die mij met minachting bejegenen: ‘Jehovah heeft gesproken: “Vrede zult GIJ krijgen.”’ En tot een ieder die wandelt in de verstoktheid van zijn hart hebben zij gezegd: “Geen rampspoed zal ulieden overkomen.’
Zeer toepasselijk getuigt de eerdergenoemde lijst van fouten tegen de profeten van Bethel. De ‘visie’ die zij verkondigen heeft alles te maken met het verheerlijken van het Genootschap.
In harmonie met Jeremia’s profetie ‘zeggen zij steeds’ tegen Jehovah’s Getuigen dat de organisatie een geestelijk paradijs is, waarbij zij dus feitelijk de organisatie gelijkstellen aan het werkelijke Koninkrijk van God.
In essentie maakt dit de boodschap van het Wachttorengenootschap tot slechts een variatie op het thema dat in de profetie wordt voorzegd: ‘Houdt vast aan Jehovah’s organisatie en geen rampspoed zal ulieden overkomen.’
Jehovah’s Getuigen zijn ijdel geworden – door de christenheid te veroordelen, terwijl zij tegelijkertijd verschillende soorten kwaad vergoelijken en zich overgeven aan hun eigen vormen van hypocrisie en zelfrechtschapenheid –, terwijl zij gedurende al die tijd in de zekere veronderstelling verkeren dat het oordeel over het huis van God iets was uit het verleden.
Als voorbeeld van een dergelijke hypocrisie zien we, zoals eerder werd aangehaald in het hoofdstuk ‘Het partnerschap’, dat het Genootschap op schaamteloze wijze de christenheid heeft veroordeeld voor het plegen van geestelijk overspel door de Verenigde Naties te ondersteunen; en desondanks was het Wachttorengenootschap gedurende een periode van meer dan tien jaar ook actief betrokken als associate-ngo, wat onder andere inhield dat er van het Genootschap werd geëist dat het zich conform de lidmaatschapseisen publiekelijk positief over de VN uitte richting hun achterban. Volgens de eigen redenering van het Wachttorengenootschap zou dit, in overeenstemming met het principe van gezamenlijke verantwoordelijkheid, ervoor hebben gezorgd dat alle Jehovah’s Getuigen die in die periode actief zijn geweest zich schuldig zouden hebben gemaakt aan geestelijk overspel, alsmede voor het verspreiden van literatuur die volledig gewijd diende te worden aan het verkondigen van Jehovah’s Koninkrijk, maar welke in plaats daarvan ook op slinkse en overspelige wijze gediend heeft als propaganda voor de Verenigde Naties. Niet alleen is het Wachttorengenootschap schuldig aan het op brutale wijze plegen van geestelijk overspel, maar de organisatie zit daarnaast ook vol met letterlijke hoereerders en overspelers, evenals duizenden personen waarvan bekend is dat zij pedofielen zijn.
Vandaar dat er in het 23ste hoofdstuk van Jeremia, net zoals in de profetie van Joël, wordt voorzegd dat de weidegronden zullen opdrogen en dat het land gehuld zal worden in een dodelijke treurnis: ‘Want van overspelers is het land vol geworden. Want wegens de vloek is het land gaan treuren, de weidegronden van de wildernis zijn verdroogd; en hun handelwijze blijkt slecht te zijn, en hun machtsbetoon is niet juist. “Want het zijn zowel de profeet als de priester die bezoedeld zijn geworden. Ook in mijn eigen huis heb ik hun slechtheid gevonden,” is de uitspraak van Jehovah. “Daarom zal hun weg voor hen worden gelijk glibberige plaatsen in het donker; zij zullen daarop geduwd worden en stellig vallen Want ik zal een rampspoed over hen brengen, het jaar dat er aandacht aan hen wordt geschonken,” is de uitspraak van Jehovah’ (Jeremia 23:10-12).
Volgens Gods oordelen in overeenstemming met de Schrift wordt geschreven: ‘Ook in mijn eigen huis heb ik hun slechtheid gevonden.’ Een andere manier om de zinsnede ‘mijn eigen huis’ te omschrijven is Bethel – het huis van God.
Het Besturend Lichaam van Jehovah’s Getuigen heeft onmiskenbaar op vele manieren misbruik gemaakt van zijn macht. Het meest verachtelijke voorbeeld hiervan is dat zij pedofielen hebben afgeschermd voor vervolging, waarbij zij zijn uitgegroeid tot een tegenstander bij wet ten opzichte van de slachtoffers. Hoewel Bethel blijft beweren dat al deze kritiek afkomstig is van afvalligen en tegenstanders van de Waarheid, staat vast dat God alles ziet. Dat is de reden waarom God in Jeremia 23 de retorische vraag stelt in de verzen 23 en 24: ‘Ben ik een God van nabij,” is de uitspraak van Jehovah, “en niet een God van verre?” “Of kan enig mens in schuilplaatsen verborgen zijn zodat ikzelf hem niet zie?” is de uitspraak van Jehovah.’
Om dit te benadrukken geeft Jeremia 23:15b aan dat afvalligheid afkomstig is vanaf de top naar beneden: ‘Want van de profeten van Jeru̱zalem is afvalligheid uitgegaan over het gehele land.’
Dit is in overeenstemming met de feiten. Het betreft het Besturend Lichaam van Jehovah’s Getuigen die als profeten hebben gediend – zelfs pochend dat zij behoren tot de hedendaagse Jeremia-klasse. Zij zijn het die bepalen hoe profetieën geïnterpreteerd dienen te worden, die bepalen welke draai er aan de Schrift moet worden gegeven, zodat deze aansluit op hun eigen agenda. Zij zijn het die zichzelf getrouw, discreet en beleidvol hebben verklaard. Het zijn zij en hun juridische afdeling die verantwoordelijk zijn geweest voor het invoeren van een verwoestend beleid met betrekking tot kindermisbruik, wat door de jaren heen heeft geleid tot blijvende schade aan duizenden onschuldige tedere zielen. Zij zijn het die stelselmatig blijven weigeren om de juridische kant te kiezen van de spreekwoordelijke ‘vaderloze jongen’.
Het is het Besturend Lichaam geweest dat bewust de gehele organisatie voor zich heeft ingezet ten behoeve van een geheim politiek partnerschap met de Verenigde Naties, en dat tot op de dag van vandaag, als een stel ongelovigen, toegeeft aan de OVSE (OSCE). In het licht van deze onmiskenbare feiten is er geen andere conclusie die kan worden getrokken, behalve dat het Besturend Lichaam en de vele afdelingen binnen het Wachttorengenootschap de zaden der afvalligheid jegens Jehovah God hebben gezaaid.
Precies zoals de christelijke profeet openbaarde, zou de gemeente van Christus worden bedreigd door de mens der wetteloosheid die afvalligheid zou veroorzaken als directe voorbode op de openbaring van Jezus Christus, zoals Jeremia 5:26-28 op schrikbarende wijze afbeeldt. Gods volk binnen de organisatie wordt vergeleken met hulpeloze vliegende wezens die achterna worden gezeten door goddeloze vogelvangers, welke binnen de gemeente van Christus als het ware loerend en ineengedoken verblijven: ‘Want onder mijn volk zijn goddelozen gevonden. Zij blijven loeren, zoals wanneer vogelvangers ineenduiken. Zij hebben een verderfelijke val gezet. Mensen vangen zij. Zoals een kooi vol vliegende schepselen is, zo zijn hun huizen vol bedrog. Daarom zijn zij groot geworden en verwerven zij rijkdom. Zij zijn vet geworden; zij zijn glanzend geworden. Zij hebben ook in slechte dingen de maat overschreden. Geen enkel rechtsgeding hebben zij bepleit, zelfs niet het rechtsgeding van de vaderloze jongen, zodat zij succes konden behalen; en voor het recht van de armen hebben zij het niet opgenomen.’
De geschriften van Jeremiah zijn ook volledig in harmonie met hetgeen Jezus ons leerde met betrekking tot een andere kwestie. Net zoals het feit dat Christus ons van tal van illustraties voorzag ten aanzien van het feit dat zowel goede als slechte dienaren van God zich tot aan het moment van het laatste oordeel binnen dezelfde organisatie zouden bevinden, waarbij hij hen afbeeldde als tarwe en onkruid, als getrouwe en als luie slaven, als wijze en als dwaze maagden enz. – zo wordt ook in het 24ste hoofdstuk van Jeremia gebruikgemaakt van een soortgelijke illustratie, waarin de gelijkenis wordt geïllustreerd met betrekking tot hen die gezegend zijn en zij die vervloekt zijn, als zijnde goede en rotte vijgen in een mand.
Op welke wijze is Jehovah voornemens om zijn onkundige slaaf te disciplineren en de goddeloze mensen uit hun midden te verwijderen? Jehovah antwoordde: ‘Dit heeft Jehovah der legerscharen gezegd: “Zie, ik zend tegen hen het zwaard, de hongersnood en de pestilentie, en ik wil hen maken als de opengebarsten vijgen die niet te eten zijn van slechtheid En ik wil hen achtervolgen met het zwaard, met de hongersnood en met de pestilentie, en ik wil hen maken tot beving voor al de koninkrijken der aarde, tot een vloek en tot een voorwerp van ontzetting en tot een aanfluiting en tot een smaad onder al de natiën waarheen ik hen stellig zal verdrijven, ten gevolge van het feit dat zij niet naar mijn woorden hebben geluisterd,” is de uitspraak van Jehovah, “waarmee ik mijn knechten de profeten tot hen heb gezonden, vroeg op zijnde en hen zendende”’(Jeremia 29:17-19).
De achterliggende bedoeling van Jehovah’s oordeel is dat de mannen die de naam van Jehovah hebben onteerd niet langer het voorrecht zullen hebben om een beroep op zijn naam te doen – overeenkomend met wat Jeremia zei in hoofdstuk 44:26,: ‘“Ziet, ikzelf heb bij mijn grote naam gezworen,” heeft Jehovah gezegd, “dat mijn naam niet meer iets zal blijken te zijn wat door de mond van enige man van Ju̱da uitgeroepen zal worden, die zegt: ‘Zo waar de Soevereine Heer Jehovah leeft!’ in heel het land Egy̱pte.”’
Zoals al eerder in dit hoofdstuk is aangetoond, in de wetenschap dat geen enkele Jehovah’s Getuige dit zal kunnen betwisten, is de organisatie van Jehovah’s Getuigen en het Wachttorengenootschap onlosmakelijk verbonden met de naam van God. Uiteraard zullen de dwazen hierover redetwisten totdat de maan bloedrood kleurt ten aanzien van de stelling dat JHWH niet wordt uitgesproken als Jehovah. Echter zal hun misleide commentaar geen enkele consequentie blijken te hebben. De waarheid met betrekking tot de feitelijke zaak is dat er letterlijk honderden verschillende manieren zijn waarop YHWH kan worden gespeld of kan worden uitgesproken, afhankelijk van de taal en het dialect van waaruit het wordt vertaald of uitgesproken. Het feit dat de naam ‘Jezus’ een verengelste vorm is vanuit het Grieks, dat op zichzelf weer is afgeleid van de Hebreeuwse naam Joshua, bewijst dat het repliceren van de originele Hebreeuwse uitspraak van de goddelijke naam in een van de duizenden talen waarin die wordt gesproken niet het belangrijkste is. Wat er wel toe doet is dat God al lang geleden voorspelde dat zijn naam zou worden geassocieerd met een bepaalde groep mensen tijdens ‘het einde der dagen’.
En als een gevolg van het feit dat die mannen valselijk profeteren uit Gods heilige naam en misbruik maken van het aanzien en de autoriteit van die naam, zal God overgaan tot een afrekening waarbij Hij uiteindelijk zijn naam zal wegnemen uit hun mond.
Het is vanzelfsprekend dat zodra Jehovah ertoe over zal gaan om zijn naam weg te nemen uit de monden van de mannen die ten onrechte uit zijn naam spreken, dit zal moeten betekenen dat voorafgaand aan deze gebeurtenis zij een algemeen aanvaarde vorm van de goddelijke naam moeten gebruiken. Zij moeten deze ook daadwerkelijk uitspreken. Zijn naam moet op hun tong liggen. Uiteraard wordt de geestelijkheid van de christenheid niet geassocieerd met de naam van God zoals deze in de Schrift staat geschreven, noch hebben zij de wens om met Gods naam te worden geassocieerd. Om te bewerkstelligen dat het woord van God ook daadwerkelijk zal worden vervuld zal de naam van Jehovah dus weggenomen moeten worden uit diezelfde organisatie die tot op de dag van vandaag deze naam in haar bezit heeft als zijnde een geregistreerd handelsmerk. Inderdaad, de naam van Jehovah zal uit het midden van het Wachttorengenootschap worden verwijderd, en in het bijzonder uit de monden van de mensen die hun autoriteit hebben misbruikt om valselijk te onderwijzen uit naam van Jehovah.
‘HET ZWAARD, DE HONGERSNOOD EN DE PESTILENTIE’
Omdat Judea compromisloos zocht naar politieke allianties met de omringende natiën en omdat zij weigerden om hun vertrouwen te richten op Jehovah, resulteerde dit in een gerechtelijke hemelse beslissing tegen hen, welke zou uitmonden in het zwaard, hongersnood en pestilenties. Deze drie calamiteiten worden alleen al in de profetie van Jeremia, in precies dezelfde volgorde, exact vijftien keer genoemd. Bijvoorbeeld in Jeremia 24:10, waarin Jehovah zei: ‘En ik wil tegen hen zenden het zwaard, de hongersnood en de pestilentie, totdat zij een eind nemen op de grond die ik hun en hun voorvaders gegeven heb.’ Ook in Jeremia 32:24 lezen wij het volgende: ‘Zie! Met belegeringsdammen is men tot aan de stad gekomen om haar in te nemen, en de stad zelf zal stellig in de hand van de Chaldeeën gegeven worden die ertegen strijden, vanwege het zwaard en de hongersnood en de pestilentie; en wat gij hebt gezegd, is gebeurd, en zie, gij ziet het.’
Wat is de relevantie van het oordeel ten aanzien van het zwaard, de hongersnood en de pestilenties? Het zwaard, de hongersnood en de pestilenties zijn de middelen waarmee God in oude tijden de goddelozen en de ongelovigen uit het midden van zijn volk verwijderde. Significant feit is dat deze zelfde gebeurtenissen ook het begin zullen markeren van het eind der laatste dagen, wat wil zeggen de oogstperiode, zodra het onkruid zal worden gescheiden van de tarwe. Met de toevoeging van aardbevingen verkondigt het evangelie van Lukas de beschrijving van Jezus die de gebeurtenissen voorspelde welke tijdens de laatste oogst zullen plaatsvinden: ‘Natie zal tegen natie opstaan en koninkrijk tegen koninkrijk [zwaard]; en er zullen grote aardbevingen zijn, en in de ene plaats na de andere pestilenties en voedseltekorten.’ De opening van het tweede, derde en vierde zegel uit Openbaring laat op soortgelijke wijze de symbolische ruiters los: ‘En hun werd autoriteit gegeven over het vierde deel van de aarde, om te doden met een lang zwaard en met voedseltekorten…’
Maar zelfs gedurende de kritieke fase waarin Nebukadnezar daadwerkelijk Jeruzalem begon te belegeren, bood Jehovah zijn volk op genadige wijze verlossing van het zwaard, hongersnood en pestilenties. Om te zorgen dat hun leven gespaard zou worden, moesten de Joden zich feitelijk overgeven. Uiteraard zouden zij dan hun huizen, bezittingen en zelfs hun vrijheid verliezen. Maar Jehovah bood hun hun ziel als een vorm van oorlogsbuit. God gebood Jeremia om de inwoners van Jeruzalem te wijzen op Jehovah’s voorwaarden ten aanzien van hun redding: ‘Ziet, ik leg U de weg des levens en de weg des doods voor. Wie in deze stad blijft, zal sterven door het zwaard en door de hongersnood en door de pestilentie; maar wie eruit gaat en werkelijk overloopt naar de Chaldeeën die U belegeren, zal in leven blijven en zijn ziel zal hem stellig ten buit worden.’
De enigmatische voorbode waar Christus over sprak met betrekking tot het besluit van het samenstel van dingen, beschikt ook over bepaalde andere soortgelijke kenmerken als Jeremia’s profetie. Met name in het kader van oorlog, hongersnood en pestilenties instrueerde Jezus zijn discipelen ook om te vluchten zodra het walgelijke ding zich zal openbaren op de heilige plaats – op dezelfde wijze waarop Jehovah de belegerde Joden door middel van Jeremia instrueerde. Christus waarschuwde zijn discipelen specifiek om zich voor te bereiden om alles achter zich te laten: ‘Laat de man die zich op het dak bevindt, niet naar beneden komen…’
Ten aanzien van de aanval door Nebukadnezar op de stad van God en de dreigende verwoesting van Jeruzalem tijdens de dagen van de apostelen, waren in beide gevallen de voorwaarden om te overleven hetzelfde: Gods volk moest wegvluchten van datgene wat voorheen Jehovah’s speciale eigendom was. In de antitypische vervulling ten aanzien van het walgelijke ding welk zal staan op een plek waar het niet behoort te staan, zal dienen als het signaal om weg te vluchten uit een gedoemd Bijbelgenootschap.
Het primaire doel ten aanzien van het naderende onheil is dat dit zal dienen als een tuchtiging, zoals in Jeremia 30:11 staat beschreven: ‘“Want ik ben met u,” is de uitspraak van Jehovah, “om u te redden; maar ik zal een verdelging aanrichten onder al de natiën waarheen ik u verstrooid heb. In uw geval zal ik echter geen verdelging aanrichten. En ik zal u in de juiste mate moeten corrigeren, daar ik u geenszins ongestraft zal laten.”’
Wanneer we echter de interpretaties van het Wachttorengenootschap beschouwen: als de verwoesting van het oude Jeruzalem de uitroeiing van alle valse religie door de achtste koning afbeeldt, hoe zou dit dan in overeenstemming kunnen zijn met het feit dat Jehovah de Joden specifiek uitsloot om gezamenlijk met de natiën vernietigd te worden, enkel om hen in de juiste mate te corrigeren? God strafte Zijn volk om hen te corrigeren, om hen te laten ontwaken uit hun dwaasheid. Dat staat volledig in harmonie met het feit dat Jehovah iedere zoon van hem geselt. Dat gold eveneens voor zijn natieachtige zoon – Jacob –, en dat zal ook de wijze zijn waarop God van plan is om zijn christelijke zonen te corrigeren ‘in de juiste mate’.
Het is vermeldenswaardig dat Jezus met betrekking tot deze kwestie ook sprak over het corrigeren van de getrouwe slaaf voor zijn onwetendheid. Beschouw hierbij de afsluitende woorden uit de illustratie ten aanzien van de getrouwe en de goddeloze slaven, waarover Jezus zei: ‘Dan zal de slaaf die de wil van zijn meester heeft begrepen, maar zich niet heeft gereedgemaakt of niet volgens zijn wil heeft gehandeld, veel slagen ontvangen. Degene echter die de wil niet heeft begrepen en daarom dingen heeft gedaan die slagen verdienen, zal er weinige ontvangen. Ja, van een ieder aan wie veel werd gegeven, zal veel worden geëist; en van hem aan wie men het toezicht over veel heeft gegeven, zal men meer dan gebruikelijk is eisen’ (Lukas 12:47-48).
Kan er naar aanleiding van de gelijkenis van Jezus niet terecht worden gezegd dat zowel de opzettelijk ongehoorzame slaaf als de onwetende slaaf ten aanzien van de wil van zijn meester in de juiste mate door middel van de zweep zou worden gecorrigeerd? Omdat het Wachttorengenootschap beweert dat het de stem van de getrouwe slaaf vertegenwoordigt, en een positie inneemt ten opzichte van God als diegenen aan wie ‘het toezicht over veel is gegeven’, blijkt ook overduidelijk dat sommige van de beheerders die binnen Bethel dienen onwetend zijn ten aanzien van de oordelen van hun hemelse meester, terwijl anderen moedwillig zondig zijn. Het zijn zij die ‘deze slagen zullen verdienen’.
In overeenstemming met het gevestigde patroon dat in de profetie van Jeremia wordt beschreven, zal eerst Gods oordeel de oorzaak vormen voor de verwoesting van Jeruzalem en Judea. Daarna zou God gebruikmaken van de Chaldeeën om de omringende natiën te vernietigen. Vervolgens zou Cyrus de Pers, die Jesaja beschrijft als Jehovah’s gezalfde, Babylon omverwerpen en de Joden bevrijden uit hun slavernij. Met deze middelen heeft Jehovah zijn zondige volk gecorrigeerd, waarna Hij vervolgens zijn getrouwe volgelingen heeft verlost en Hij zijn verbond met hen heeft vernieuwd, waardoor het losgekochte volk van God werd hersteld om zodoende de enige ware vorm van aanbidding te herstellen op Jehovah’s heilige berg.
Gods profetische woord vormt met zekerheid een betrouwbare reflectie van de intelligentie van de Auteur zelf. Aangezien deze stelling als een waarheid boven tafel staat, zal men met zekerheid kunnen aannemen dat de volgorde waarin de diverse gebeurtenissen vervuld zullen worden welke in de profetieën staan opgetekend zal dienen als een patroon voor ‘het laatste deel van het einde der dagen’.
De interpretatie van Jeremia door het Wachttorengenootschap is echter ernstig vervormd. Volgens hen viel het grotere Babylon (heidense christenheid) ergens in 1919, toen de International Bible Students zogenaamd werden bevrijd van hun religieuze beperkingen. Dit moment wordt verondersteld te hebben plaatsgevonden op het moment dat God ook zijn eigen huis zou hebben gecorrigeerd voor hun misstappen. Echter, is er naar aanleiding van deze interpretatie geen redelijke verklaring te noemen over hoe Gods moderne geestelijke tempel in die periode dan wel is verwoest. Maar hetgeen dat nog erger vervormd blijkt te zijn is dat het Wachttorengenootschap leert dat het Jeruzalem uit Jeremia’s dagen een voorafschaduwing voorstelt van het afvallige christendom, dat nog moet worden vernietigd door dat wat wordt getypeerd als het Babylonische Rijk. In principe komt de interpretatie van het Wachttorengenootschap er feitelijk op neer dat de christenheid zou zijn vernietigd door Babylon de Grote, waarna de geestelijke Israëlieten door God zouden zijn verlost, voordat zij überhaupt zijn onderworpen aan het oordeel door middel van het zwaard, de pestilenties en hongersnood!
De valsheid ten aanzien van de interpretatie van het Wachttorengenootschap is evident. Waarschijnlijk vormt het beste bewijs hiervan, dat de kroon spant ten opzichte van al het andere, het feit dat God zijn wraak over Babylon uitstortte vanwege het feit dat zij Zijn tempel hebben verwoest, wat zonder enige twijfel het bewijs vormt dat de tempel van Jehovah niet de christenheid vertegenwoordigt. Dit is wat Jeremia 50:28 te zeggen heeft in relatie tot het voorgaande: ‘Er is het geluid van vluchtelingen en ontkomenen uit het land van Ba̱bylon, om in Si̱on de wraak van Jehovah, onze God, aan te kondigen, de wraak voor zijn tempel.’
Terugkerend naar het 23ste hoofdstuk van Jeremia, berispte Jehovah de herders van zijn schapen, omdat zij verantwoordelijk waren voor het feit dat de schapen werden vernietigd en verdreven vanwege het zwaard, de pestilenties en de hongersnood. Hun nalatigheid maakte Gods interventie noodzakelijk om zijn ronddolende kudde schapen te redden. Vandaar dat Jeremia 23:3-6 luidt: ‘“En ikzelf zal het overblijfsel van mijn schapen bijeenbrengen uit al de landen waarheen ik ze verdreven had, en ik wil ze terugbrengen naar hun weidegrond, en ze zullen stellig vruchtbaar zijn en tot velen worden. En ik wil over hen herders verwekken die hen werkelijk zullen weiden, en zij zullen niet meer bevreesd zijn, noch zullen zij met enige verschrikking geslagen worden, en er zullen er geen gemist worden,” is de uitspraak van Jehovah. “Zie! Er komen dagen,” is de uitspraak van Jehovah, “en ik zal Da̱vid stellig een rechtvaardige spruit verwekken. En een koning zal stellig regeren en met doorzicht handelen en gerechtigheid en rechtvaardigheid in het land oefenen. In zijn dagen zal Ju̱da gered worden, en I̱sraël zelf zal in zekerheid verblijf houden. En dit is zijn naam waarmee hij genoemd zal worden: Jehovah is onze rechtvaardigheid.”’
Het middel waarmee God zijn verdreven kudde zal verzamelen, zal de ‘rechtvaardige spruit’ van David zijn. Uiteraard werden de Joden die waren verdreven als gevolg van de Babylonische aanval niet gerepatrieerd naar het land van Juda onder Davids hernieuwde koninkrijk. Dus vormt het 23ste hoofdstuk van Jeremia in werkelijkheid de Messiaanse profetie die in verband staat met de komst van Jezus Christus om over de wereld te gaan regeren.
Echter blijft het voor de hand liggende feit overeind staan: Als eerste zal het symbolische zwaard van de oorlog, de honger en de pestilenties de schapen uiteendrijven. Pas daarna zal Jehovah hen zegenen. Nu dit het geval blijkt te zijn, laat de zelfbenoemde ‘Jeremia-klasse’ dan eens uitleggen hoe het zwaard, de hongersnood en de pestilenties in verbinding staan met de vermeende komst van Christus in 1914, welke tot de vervulling zou hebben geleid van Gods voorzegde oordeel.
‘IK ZAL […] EEN NIEUW VERBOND SLUITEN’
Het 31ste hoofdstuk van Jeremia gaat verder met te voorzeggen dat God een nieuw verbond zal oprichten met Israël. In werkelijkheid echter sloot Jehovah geen nieuw verbond met Israël na hun terugkeer uit Babylon. Hij hernieuwde enkel de relatie die verbroken was, wat wordt aangeduid als ‘terugkopen’. Het nieuwe verbond zou niet eerder ontstaan dan op het moment waarop Jezus de bemiddelaar werd van het nieuwe verbond met zijn apostelen. Desalniettemin zal Jehovah volgens Jeremia overgaan tot een nieuw verbond met zijn volk, direct nadat zij ‘in de juiste mate’ zullen zijn gecorrigeerd. Behalve dat zal de oprichting van het nieuwe verbond erin resulteren dat Gods volk Jehovah zal kennen in die mate dat geen van Gods zonen en dochters die onder het nieuwe verbond zullen vallen meer onderwezen dient te worden over Jehovah. Zij zullen Hem simpelweg kennen.
Het blijkt duidelijk dat, hoewel Jezus bemiddelde met betrekking tot het nieuwe verbond tussen zijn apostelen en de eerste-eeuwse discipelen, de oorspronkelijke christenen niet de uiteindelijke realisatie van het nieuwe verbond hebben ervaren. Dat blijkt evident uit het feit dat de apostelen en discipelen verdergingen met een educatieve campagne welke was bedoeld om anderen te helpen om Jehovah te leren kennen. Evenzo is het Wachttorengenootschap momenteel ook bezig met een educatieve campagne om mensen vertrouwd te maken met Jehovah. Echter zal de volledige realisatie van het nieuwe verbond leiden tot een stopzetting van al dat soort onderwijs. Dit is wat de profetie voorzegt: ‘“Zie! Er komen dagen,” is de uitspraak van Jehovah, “en ik zal stellig met het huis van I̱sraël en met het huis van Ju̱da een nieuw verbond sluiten; niet een gelijk het verbond dat ik met hun voorvaders heb gesloten op de dag dat ik hen bij de hand vatte om hen uit het land Egy̱pte te leiden, welk verbond van mij zijzelf verbroken hebben, alhoewel ikzelf hen als echtgenoot in eigendom had,” is de uitspraak van Jehovah. “Want dit is het verbond dat ik na die dagen met het huis van I̱sraël zal sluiten,” is de uitspraak van Jehovah. “Ik wil mijn wet in hun binnenste leggen, en in hun hart zal ik ze schrijven. En ik wil hun God worden en zíȷ́ zullen mijn volk worden En zij zullen niet meer een ieder zijn metgezel en een ieder zijn broeder leren, door te zeggen: ‘Kent Jehovah!’, want zij allen zullen mij kennen, van de geringste onder hen tot zelfs de grootste onder hen,” is de uitspraak van Jehovah. “Want ik zal hun dwaling vergeven, en hun zonde zal ik niet meer gedenken”’(Jeremia 31:31-34).
Sinds de oprichting van het christendom heeft geen enkele christen en hebben zelfs de apostelen niet kunnen opscheppen over de stelling dat zij God en Christus volledig kennen. De apostel Paulus erkende dat hij slechts beschikte over gedeeltelijke kennis door te zeggen: ‘Want op het ogenblik zien wij door middel van een metalen spiegel vage omtrekken, maar dan van aangezicht tot aangezicht. Op het ogenblik ken ik gedeeltelijk, maar dan zal ik nauwkeurig kennen, evenals ik nauwkeurig gekend word.’
Dus ondanks het feit dat Jehovah het nieuwe verbond met gezalfde christenen in de eerste eeuw had geïnaugureerd, werd het uiteindelijke doel van het nieuwe verbond daarmee nog niet gerealiseerd. Dat is hoe het patroon dat in de profetie van Jeremia is gevestigd toekomstige ontwikkelingen belicht.
De moderne beweging van Jehovah’s Getuigen heeft een organisatie tot stand gebracht die wordt aangeroepen door Gods naam, net zoals de Joden in de tijd van Jeremia. Omdat de kern van de organisatie is samengesteld uit gezalfde personen die zich bevinden in een verbond met Jehovah, heeft dit erin geresulteerd dat het Wachttorengenootschap is geworden tot de moderne stad en tempel van God, waarover de naam van Jehovah is uitgeroepen. Als zodanig zal Jehovah God de organisatie oordelen, net zoals Hij bij Jeruzalem deed.
Na afloop zal God het verbond met zijn gelouterde volk hernieuwen. Alleen zal deze keer het herstel van de vriendschap met God tot stand komen door de uitstorting van de volle maat van Gods geest op hen die reeds onder het nieuwe verbond vallen. Het feit dat het nieuwe verbond een volk zal voortbrengen dat God reeds kent en voor wie het niet langer nodig zal zijn om onderwezen te worden om Jehovah zodoende te leren kennen, geeft aan dat de profetie van Jeremia vooruitwijst naar het hoogtepunt van het christelijke tijdperk.
Het op hun hart hebben geschreven van Jehovah’s wet betekent dat de vrijgekochte christenen de onkreukbaarheid zullen erven die voor hen gereserveerd zal zijn. Ze zullen nimmer meer gebrekkig worden of vereisen dat God hen ‘in de juiste mate’ tuchtigt. God zal hun hun dwaling vergeven en ze zullen tot slot, samen met alle heiligen die een opstanding zullen krijgen, één worden met de Zoon van God, waarbij zij hem ‘oog in oog’ zullen aanschouwen.