“En hij onderging voor hun ogen een transfiguratie en zijn aangezicht straalde als de zon en zijn bovenklederen werden glanzend als het licht.”

– Mattheüs 17:2-

transfiguratie aangezicht stralend als de zon en bovenklederen glanzend als het lichtSinds duidelijk is dat de bestemde tijden der natiën geen betrekking hebben op de oorspronkelijke verwoesting van Jeruzalem door Babylon valt er geen legitimiteit te verbinden aan de chronologische zeventijdenformule van het Wachttorengenootschap welke is verankerd aan 607 v.Chr. Het is ook aantoonbaar onwaar dat de oogst van de tarwe van het Koninkrijk en de verbranding van het onkruid reeds hebben plaatsgevonden, net als dat het oordeel over het geestelijk huis van God in 1918 nog niet heeft plaatsgevonden.

Het is niet een kwestie van hardnekkig ongeloof of het ridiculiseren van de tegenwoordigheid van Christus aan de kant van de mannen die de waarheid zijn kwijtgeraakt. Het verwerpen van datgene wat onwaar is, is geen daad van afvalligheid. Niemand zou de 1914-doctrine van het genootschap zomaar blindelings moeten omarmen enkel op basis van de schranderheid of scherpzinnigheid van de ‘getrouwe slaaf’ op het gebied van andere geestelijke leerstellingen die geheel buiten kijf staan. Om te kunnen bepalen of een leerstelling waar of niet waar is, is het gewoon een kwestie van eerlijk redeneren op basis van de Schrift, ook wanneer dit betekent dat het Wachttorengenootschap dit zo nu en dan met gepaste tegenzin zou moeten doen als het gaat om het beproeven van leerstellingen die zijn voortgekomen uit wat zij noemen ‘geïnspireerde’ uitingen. En in dit geval leidt dit tot de onvermijdelijke conclusie dat de bewering van het Wachttorengenootschap over de parousia in 1914 vals is.

Met het oog op deze enorme misvatting en het langdurig blindelings in stand houden van deze pijnlijke fout door het leiderschap van Jehovah’s Getuigen, zou niet alleen het tijdsbestek rondom de parousia in 1914 moeten worden verworpen, maar ook de hele basis omtrent een onzichtbare parousia op zich zou opnieuw heroverwogen moeten worden – of wat C.T. Russell zelf bondig definieerde als ‘het doel en de wijze waarop onze Heer zou wederkeren’.

Terug naar de kern: er wordt nadrukkelijk gesteld dat er nergens in de Schrift impliciet of expliciet wordt vermeld dat de ‘wijze waarop onze Heer zal wederkeren’ uitsluitend onzichtbaar zal zijn voor het menselijk oog. Dit volledig onbetwiste religieuze dogma wordt onder Jehovah’s Getuigen al veel te lang beschouwd als een absolute Bijbelse waarheid.

In dit hoofdstuk zal worden gepleit voor een fysiek zichtbare manifestatie of openbaring. Jezus is immers altijd onzichtbaar bij zijn volgelingen aanwezig geweest, zoals wordt gesuggereerd door zijn eigen woorden: ‘En ziet! ik ben met U alle dagen tot het besluit van het samenstel van dingen.’ Alleen al op basis hiervan zou de parousia dus iets veel significanters moeten betekenen dan dat Christus alleen maar geestelijk bij zijn volgelingen aanwezig zal zijn, zoals hij altijd al is geweest vanaf het moment dat hij is heengegaan.

Het heilige geheim dat uiteindelijk aan het licht moet komen, is dat Jezus zichzelf zichtbaar op aarde zal laten zien aan de uitverkorenen tijdens de tegenwoordigheid van de dag van onze Heer. De parousia zal inderdaad uitmonden in niets minder dan de glorieuze manifestatie van Jezus Christus voor het aangezicht van de zonen des Koninkrijks. Natuurlijk zal enkel het vooruitzicht op een dergelijke ontmoeting diegenen met een hemelse hoop enorm moeten roeren. Maar wat is eigenlijk de Bijbelse basis voor deze stoutmoedige bewering?

PAROUSIA, EPIPHANEIA EN APOKALYPSIS

Er zijn drie verschillende Griekse termen die worden gebruikt in relatie tot de wederkomst van Jezus. Zoals bekend betekent parousia ‘aanwezigheid’ of ‘tegenwoordigheid’, en wordt op deze manier consequent als zodanig weergegeven in de Nieuwe-Wereldvertaling. Parousia verschijnt 13 keer in de Griekse Geschriften naast het Evangelie in relatie tot Christus (parousia wordt ook gebruikt op een alledaagse manier, zoals de parousia van Paulus te midden van de broeders).

Een ander aanverwant Grieks woord is epiphaneia, waar het Engelse woord epiphany van is afgeleid. Epiphaneia komt acht keer voor in verband met Christus en wordt niet alleen in verband gebracht met de periode waarin Jezus zichtbaar als mens op de aarde verscheen, evenals de keren dat hij na zijn opstanding materialiseerde, maar wordt vaker gebruikt met betrekking tot zijn parousia. Epiphaneia betekent letterlijk een ‘verschijning’, en zoals bekend manifesteerde Jezus zichzelf in de eerste eeuw op verschillende manieren zichtbaar aan zijn discipelen. Maar epiphaneia draagt ook de connotatie van ‘helderheid’, wat is afgeleid van het Griekse werkwoord epiphaino, dat ‘te schijnen’ betekent – wat een glorieuze, schitterende verschijning en een meeslepende openbaring suggereert voor de waarnemer van deze verschijning.

Epiphaneia wordt in de Nieuwe-Wereldvertaling consequent vertaald als ‘manifestatie’.

In 2 Thessalonicenzen 2:8 schreef Paulus bijvoorbeeld over de ‘epiphaneia van [zijn] parousia’ of ‘de manifestatie van zijn tegenwoordigheid’ – alternatief vertaald als ‘de schittering van zijn komst’ ofwel ‘the brightness of his coming, zoals omschreven in de King Jamesversie.

Een andere gerelateerde Griekse term is Apokalypsis, wat na transliteratie wordt omgezet in ‘apocalyps’ – wat betekent: het blootleggen, openbaren of onthullen van iets wat eerder verborgen was. Het kan ook een letterlijke manifestatie of zichtbare verschijning betekenen. De Nieuwe-Wereldvertaling geeft het woord ‘apokalypsis’ weer als ‘openbaring’. Apokalypsis komt in de christelijk Griekse Geschriften 18 keer voor, maar niet altijd in relatie tot de openbaring van Jezus Christus. Er zijn ook andere afgeleiden van het woord ‘apokalypsis’, zoals apokaluptetai, dat vertaald kan worden als ‘onthuld’ of ‘blootgelegd’; en ook apokaluyin, dat vertaald kan worden als ‘onthullend’, of ‘aan het licht brengen’.

Nu we een beter begrip hebben van deze termen, en omdat Jehovah’s Getuigen geloven dat de parousia van Jezus al is begonnen, kunnen wij ons de vraag stellen wat het Wachttorengenootschap tegenwoordig leert over de manifestatie en openbaring van Jezus Christus. Verrassend genoeg is dat zeer weinig.

Hoewel er tientallen verwijzingen in de Wachttoren-literatuur staan over de uitleg van het Griekse woord parousia, zijn er maar enkele voorbeelden te noemen uit de afgelopen halve eeuw waar het Genootschap zelfs maar een verre verwijzing maakte naar de Griekse term epiphaneia. Er werd geen bijzonder belang gehecht aan zowel de manifestatie als de openbaring van Jezus, omdat wordt verondersteld dat de openbaring en de dag van Jezus Christus al begonnen zouden zijn in 1914. Door hun onjuiste toepassing, nalatigheid, gebrek aan duidelijkheid, of gewoon het feit dat ze niet de nadruk hebben gelegd op de betekenis van de woorden epiphaneia en Apokalypsis, heeft het Wachttorengenootschap dat wat in de Bijbel duidelijk wordt gepresenteerd als de glorieuze verschijning en onthulling van Christus gedegradeerd tot een ondergeschikte gebeurtenis.

Echter, een cruciale vraag om te overwegen is: wanneer staan de epiphaneia en de apokalypsis in verband met de parousia? En de vraag die ook overwogen moet worden is of er een inhoudelijk verschil is tussen de tegenwoordigheid, de manifestatie en de openbaring van Christus.

Zoals soms het geval is bij het Wachttorengenootschap houden zij er eigenlijk twee tegenstrijdige standpunten op na. De volgende verklaring verscheen bijvoorbeeld in het Wachttoren-tijdschrift van 15 februari 1955, waarin zij verklaarden dat de epiphaneia reeds zou hebben plaatsgevonden in 1918:

‘Nadat Christus de hemel had gezuiverd van zijn vijanden richtte hij zijn aandacht vervolgens op zijn volgelingen op aarde, zowel degenen die sliepen in de dood en diegenen die leefden, om verder te gaan met zijn epiphaneia of “manifestatie”. De werkelijke feiten tonen aan dat Christus, net zoals toen hij drie en een half jaar na zijn komst als Messias naar de Joodse tempel kwam, welke ook in 1918, drie en een half jaar na zijn tegenwoordigheid begon, hij kwam om zijn geestelijke tempel te beoordelen en te belonen.’

Uiteraard kan het Wachttorengenootschap geen ‘werkelijke feiten’ aanleveren ter ondersteuning van de kreupele bewering dat Christus zichzelf in 1918 onzichtbaar manifesteerde. Geen twijfel mogelijk dat dit de reden is waarom het Genootschap stilletjes is weggelopen van dit onhoudbare en absurde standpunt (zonder afstand te doen van hun verkeerde mening), waardoor ze zich nu baseren op de leerstelling dat de manifestatie zal plaatsvinden zodra Jezus de christenheid vernietigt; waarbij zij deze stelling alweer aanhangen zonder verder enige significantie te hechten aan de onderliggende betekenis van epiphaneia. In wezen leert het Genootschap dat de parousia in vervulling gaat via drie vage stadia, te beginnen met een onzichtbare tegenwoordigheid, een nevelachtige openbaring of onthulling, en afsluitend een vage manifestatie.

Maar de vraag die weldenkende Jehovah’s Getuigen zich zouden moeten stellen is deze: is het redelijk dat een voortdurende onzichtbare tegenwoordigheid zou moeten uitmonden in een onzichtbare manifestatie of een onzichtbare onthulling van hetgeen dat eerder verborgen was? Het antwoord moet duidelijk zijn voor iedereen die bereid is om eerlijk en oprecht te redeneren gebaseerd op de gepresenteerde feiten. In werkelijkheid heeft de onzichtbare tegenwoordigheid/manifestatie/openbaring-doctrine slechts gediend als een sluier ter bevordering van de misleiding van goedgelovige oprechte christenen.

Een andere belangrijke vraag om te overwegen is: welke rechtvaardiging is er om ‘de dag des Heren’ in drie fasen onder te verdelen? Spreekt de Schrift over de parousia, de epiphaneia en de apokalypsis als zijnde drie verschillende stadia? En zo ja, vindt de parousia dan plaats verspreid over een periode van decennia of zelfs eeuwen voordat zij resulteert in de epiphaneia? Het moet niet zo moeilijk zijn om de antwoorden op deze vragen vast te stellen. Wat volgt is een selectie van relevante verzen (in willekeurige volgorde) die betrekking hebben op de tegenwoordigheid, de manifestatie en openbaring van Christus, zoals ze ook worden beschreven in de geïnspireerde brieven.

‘Want wat is onze hoop of vreugde of kroon van gejuich — ja, zijt GIJ het niet in werkelijkheid? — voor het aangezicht van onze Heer Jezus bij zijn tegenwoordigheid?’ — 1 Thessalonicenzen 2:19

‘Integendeel, blijft U verheugen, aangezien GIJ deel hebt aan het lijden van de Christus, opdat GIJ U ook gedurende de openbaring van zijn heerlijkheid moogt verheugen en verrukt moogt zijn.’ — 1 Petrus 4:13

‘Moge de Heer U bovendien doen toenemen, ja, U overvloedig doen zijn in liefde jegens elkaar en jegens allen, zoals ook wij U [liefhebben]; om UW hart standvastig te maken, onberispelijk in heiligheid voor het aangezicht van onze God en Vader bij de tegenwoordigheid van onze Heer Jezus met al zijn heiligen.’ – 1 Thessalonicenzen 3:12-13

‘beveel ik u dat gij het gebod op een onbevlekte en onberispelijke wijze onderhoudt tot de manifestatie van onze Heer Jezus Christus. Deze [manifestatie] zal de gelukkige en enige Machthebber op de daarvoor bestemde tijden…’ — 1 Timotheüs 6:13-15

‘In dit feit verheugt GIJ U zeer, alhoewel GIJ op het ogenblik voor een korte tijd, indien het zo moet zijn, door velerlei beproevingen wordt bedroefd, opdat de beproefde hoedanigheid van UW geloof welke van veel grotere waarde is dan goud, dat vergaat ook al wordt het door vuur beproefd een reden tot lof en heerlijkheid en eer bevonden moge worden bij de openbaring van Jezus Christus.’ — 1 Petrus 1:6-8

‘Zodat GIJ in geen enkele gave ook maar iets te kort komt, terwijl GIJ verlangend wacht op de openbaring van onze Heer Jezus Christus. Hij zal U ook standvastig doen zijn tot het einde toe, opdat GIJ op de dag van onze Heer Jezus Christus aan geen enkele beschuldiging blootstaat.’ — 1 Korintiërs 1:7-8

‘Oefent daarom geduld, broeders, tot de tegenwoordigheid van de Heer. Ziet! De boer wacht de kostbare vrucht van de aarde af en oefent ten aanzien ervan geduld totdat hij de vroege regen en de late regen krijgt. Oefent ook GIJ geduld; maakt UW hart standvastig, want de tegenwoordigheid van de Heer is nabij gekomen.’ — Jakobus 5:7-8

‘Nu dan, kindertjes, blijft in eendracht met hem, opdat wij, wanneer hij openbaar gemaakt wordt, vrijmoedigheid van spreken mogen hebben en hem bij zijn tegenwoordigheid niet beschaamd uit de weg behoeven te gaan.’ — 1 Johannes 2:28

Ik gelast u plechtig voor het aangezicht van God en Christus Jezus, die de levenden en de doden zal oordelen, en krachtens zijn manifestatie en zijn koninkrijk…’ — 2 Timotheüs 4:1

‘Want evenals in A̱dam allen sterven, zo zullen ook in de Christus allen levend gemaakt worden. Maar een ieder in zijn eigen rangorde: Christus, de eersteling, daarna zij die de Christus toebehoren, gedurende zijn tegenwoordigheid.’ — 1 Korintiërs 15:22-23

‘maar aan U die verdrukking lijdt, verlichting te zamen met ons bij de openbaring van de Heer Jezus vanuit de hemel met zijn krachtige engelen, in een vlammend vuur, wanneer hij wraak oefent over hen die God niet kennen…’ – 2 Thessalonicenzen 1:7-8

‘en onderricht ons dat wij goddeloosheid en wereldse begeerten moeten afwijzen en met gezond verstand en rechtvaardigheid en godvruchtige toewijding te midden van dit tegenwoordige samenstel van dingen moeten leven, in afwachting van de gelukkige hoop en glorierijke manifestatie van de grote God en van [de] Redder van ons, Christus Jezus…” — Titus 2:12-13

‘Versterkt daarom UW geest tot activiteit, houdt UW zinnen volledig bij elkaar; vestigt UW hoop op de onverdiende goedheid die U ten deel zal vallen bij de openbaring van Jezus Christus.’ — 1 Petrus 1:13-14

Bij het redeneren op basis van de Schrift blijkt dat, hoewel er in sommige gevallen subtiele verschillen lijken te zijn, het duidelijk wordt dat er bij de tegenwoordigheid, manifestatie en openbaring van Jezus praktisch identieke termen worden gebruikt. Dat blijkt op grond van het feit dat de beoogde betekenissen in de geschriften van Petrus, Paulus, Jakobus en Johannes niet wezenlijk veranderd of gewijzigd zijn bij het omzetten van de woorden parousia, epiphaneia en apokalypsis naar de bijbehorende tegenhangers in de Engelse en Nederlandse taal.

In 1 Petrus 1:13-14 worden christenen bijvoorbeeld aangespoord om getrouw en actief te blijven tot op het moment van de ‘openbaring van Jezus Christus’. Paulus spoorde Titus aan om getrouw te wachten op de ‘glorieuze manifestatie’ van Jehovah en zijn Christus. Hoewel Jakobus de broeders aanmoedigt om geduldig te wachten op de parousia als het einddoel, zoals Paulus ook deed in 1 Thessalonicenzen 3:12-13, en in 1 Johannes 2:28, spoort de grootvaderlijke apostel de kindertjes van God ook aan om in eendracht te blijven met Jezus Christus tot ‘hij openbaar wordt gemaakt’ om niet ‘bij zijn tegenwoordigheid beschaamd uit de weg behoeven te gaan’, waarbij er geen onderscheid wordt gemaakt tussen zijn openbaring en zijn tegenwoordigheid.

Zoals in alle gevallen wordt aangehaald, worden de parousia, de epiphaneia en apokalypsis gepresenteerd als het ultieme einddoel betreffende de christelijke verblijfplaats in relatie tot de hemelse roeping. Maar als daarentegen de parousia, laten we zeggen, een eeuw van tevoren zou beginnen, nog voor de epiphaneia of apokalypsis, dan zou de parousia nauwelijks het einde van onze hoop kunnen betekenen, zoals deze wordt beschreven in de Grieks-christelijke Geschriften.

Als we het op een andere manier formuleren: als de hoop van de christenen alleen is gericht op het moment van ‘de tegenwoordigheid van de Heer’, zoals Jakobus schreef, waarom is het dan dat Jehovah’s Getuigen al die tijd geduldig aan het wachten zijn, lang nadat de tegenwoordigheid van Christus verondersteld werd te zijn begonnen? Inmiddels zijn hele generaties gekomen en gegaan, terwijl er al die tijd nog steeds geen manifestatie of openbaring van Christus is geweest.

‘TOT OP DE DAG VAN JEZUS CHRISTUS’

Als we verder redeneren over deze onderwerpen, lezen we in Filippenzen 1:6 dat Paulus verwees naar ‘de dag van Jezus Christus’ met betrekking tot de voltooiing van een werk, dat begonnen is in de eerste eeuw. In deze context schreef de apostel: ‘Want dit vaste vertrouwen heb ik, dat hij die een goed werk in U is begonnen, het tot voltooiing zal brengen tot op de dag van Jezus Christus.

Uiteraard zouden de eerste-eeuwse christenen in Philippi, aan wie Paulus zijn brief richtte, niet meer op aarde in leven zijn gedurende de dag van Jezus Christus. Het ‘goede werk’ dat door Jezus werd gestart en door de apostelen en de eerste discipelen werd overgenomen, en dat door de eeuwen heen tot op dit moment is vervolgd, zal slechts door blijven gaan ‘tot de dag van Jezus Christus’. Dit geeft aan dat de dag van Jezus de voltooiing is van het werk, van de bouw en ontwikkeling van de gezalfde gemeente welke over de wereld zal regeren. In het licht van het voorgaande blijkt duidelijk dat het christelijke predikingswerk en de roeping en het kiezen van de zonen van het Koninkrijk de dag van Jezus Christus niet zullen kenmerken; in plaats daarvan zal de dag des Heren eerder de volledige voltooiing en de daaropvolgende beëindiging van dat predikingswerk betekenen.

Wanneer dat het geval is, blijkt dat ondanks het feit dat de apostolische geschriften de parousia en de dag van Jezus Christus niet rechtstreeks met elkaar in verband brengen, zoals dat eerder is aangegeven in de geciteerde verzen in relatie tot de tegenwoordigheid van Christus, de parousia ook geportretteerd kan worden als het absolute hoogtepunt van het christelijke tijdperk – en niet slechts zomaar een stadium van prediking en het maken van discipelen.

Echter, de geschriften van de apostel Paulus leggen in 1 Korintiërs 1:7-9 een verband tussen de openbaring van Jezus en ‘de dag van onze Heer Jezus Christus’. Paulus schreef hier: ‘[…] terwijl GIJ verlangend wacht op de openbaring van onze Heer Jezus Christus. Hij zal U ook standvastig doen zijn tot het einde toe, opdat GIJ op de dag van onze Heer Jezus Christus aan geen enkele beschuldiging blootstaat. God is getrouw, door wie GIJ werdt geroepen tot een deelhebben met zijn Zoon Jezus Christus, onze Heer.’

Om het punt te benadrukken blijkt uit het bovenstaande vers dat christenen ‘standvastig tot het einde’ worden gemaakt, waarbij ‘het einde’ wordt toegeschreven aan zowel de openbaring van Jezus als de dag van Jezus. Echter, in het eerder hiervoor geciteerde vers in 1 Thessalonicenzen 3:13 spoort Paulus evenzo de broeders aan om onberispelijk en vastberaden te blijven tot het einde; maar in plaats van het gebruik van de uitdrukking ‘apokalypsis’ of ‘dag van Jezus Christus’ gebruikt de apostel hiervoor in de plaats ‘parousia’. Nogmaals: dit geeft aan dat de uitdrukkingen min of meer identiek worden gebruikt en dat de dag van Jezus Christus het einde betekent van een lange periode waarin de christenen met een hemelse hoop niet langer kritisch onder de loep worden genomen om hun waardigheid te bewijzen met betrekking tot het bereiken van hun roeping.

De tegenwoordigheid, openbaring of manifestatie van Christus betekent dat er van christenen niet langer wordt verwacht dat zij met vol geloof hoeven blijven wachten; de parousia is wanneer degenen die zijn ‘geroepen om samen met de zoon van God deel te nemen om te regeren’ op dat moment ofwel als ongetrouwen zullen worden verworpen, ofwel volledig zullen worden geaccepteerd tot het Koninkrijk der Hemelen, en dus ‘niet onderworpen zullen worden aan enige beschuldiging of oordeel op de dag van onze Heer Jezus Christus’.

Omdat Satan de Duivel ‘de aanklager van onze broeders’ is, die hen ‘dag en nacht beschuldigt’ bij Jehovah tot op het moment dat hij voor altijd verbannen zal worden van het aangezicht van God en met geweld uit de hemel geslingerd zal worden, moet de ‘dag van Jezus Christus’ dus van start gaan nadat de aanklager naar de aarde is geworpen, wat dus gelijk de reden is waarom de uitverkorenen geen onderwerp meer zullen zijn van enige verdere beschuldigingen vanaf het adres van de duivel – omdat hij geen toegang meer zal hebben tot de hemel om hen voor het aangezicht van God te beschuldigen.

Gezien het feit dat er geen significant verschil bestaat tussen de besproken Griekse termen, welk Schriftuurlijk bewijs hebben we dan dat de hemelse Christus zich op een gegeven moment zichtbaar zal manifesteren aan de loutere bewoners van de aarde?

‘ALS AAN EEN TE VROEG GEBORENE’

Nadat Jezus was opgestaan uit de dood manifesteerde hij zich eerst voor Maria, waarna hij haar liefdevol gelastte om te stoppen zich aan hem vast te klemmen, zodat hij kon terugkeren naar de Vader; Hij gebood haar om aan Petrus en de discipelen te vertellen dat hij leefde en dat hij zich spoedig ook aan hen zou openbaren. Jezus was in dat opzicht bij hen, hoewel hij niet direct zichtbaar was voor al zijn volgelingen. Maar in de loop van de veertig dagen dat hij op de aarde was tot aan het moment van zijn hemelvaart liet hij zijn aanwezigheid geleidelijk en op verschillende manieren zichtbaar aan hen manifesteren.

Eerst verscheen hij als een vreemdeling aan twee discipelen die op de weg liepen en mengde zich in hun gesprek enkel om hen te berispen over het feit dat zij dwaas en sloom waren in het geloven van de woorden van de profeten. Daarna verscheen hij plotseling tijdens een bijeenkomst van de discipelen in een afgesloten kamer en daarna nog een keer op een andere bijeenkomst waar Thomas aanwezig was, die door Jezus ook werd berispt vanwege zijn ongeloof. In Johannes 21:1 schreef de apostel Johannes over nog een andere verschijning, waar hij gebruikmaakte van de Griekse term epiphaneia, waarin hij zegt: ‘Na deze dingen vertoonde Jezus zich wederom aan de discipelen bij de zee van Tibe̱rias; maar hij vertoonde zich als volgt:…’

Ter gelegenheid van deze manifestatie wees Jezus Petrus vriendelijk terecht om het feit dat hij Jezus tot driemaal toe had verloochend. Het gemeenschappelijke verband tussen iedere verschijning gedurende de 40-daagse parousia na zijn opstanding was dat hij elke gelegenheid aangreep om te berispen, te instrueren, te vermanen en om zijn discipelen te versterken. Tot slot manifesteerde Jezus zich voor een grote groep van zijn discipelen ter gelegenheid van zijn hemelvaart, waarna hij vervolgens zou worden opgenomen in de hemel. Maar dat was niet de laatste epiphaneia van Christus.

Klaarblijkelijk was Paulus de laatste persoon die Jezus daadwerkelijk te zien kreeg. Paulus legde dit uit aan de Korintiërs terwijl hij schreef: ‘Want een van de eerste dingen die ik aan U heb doorgegeven, was datgene wat ik ook ontvangen heb, [namelijk] dat Christus overeenkomstig de Schriften voor onze zonden gestorven is, en dat hij werd begraven, ja, dat hij overeenkomstig de Schriften op de derde dag is opgewekt, en dat hij aan Ce̱fas is verschenen, daarna aan de twaalf. Vervolgens is hij aan meer dan vijfhonderd broeders tegelijk verschenen, van wie de meesten tot op dit ogenblik nog in leven zijn, maar sommigen zijn ontslapen. Vervolgens is hij aan Jako̱bus verschenen, daarna aan alle apostelen; doch het laatst van allen is hij ook aan mij verschenen als aan een te vroeg geborene’ (1 Korintiërs 15: 3-8).

Niet alleen was Paulus de laatste mens die Jezus had gezien, hij was ook de enige man die Christus te zien kreeg na zijn hemelvaart naar de Vader. Maria, Cefas, de apostelen, evenals de vijfhonderd mensen die hun Heer zagen opstijgen naar de hemel, zagen allen Jezus in het vlees gemanifesteerd, zelfs nadat Jezus hun meerdere malen verzekerd had dat hij vlees was. Echter, Paulus was geen getuige van een gematerialiseerde menselijke verschijning van Jezus. Paulus zag een grote flits van goddelijk licht, waarbij hij vluchtig het van gedaante veranderde lichaam van de verheerlijkte Christus zag zoals hij op dit moment in het geestenrijk bestaat. Voor de duidelijkheid: Paulus had op dat moment contact met de meest glorieuze creatie in het hele universum! Als gevolg van die ontmoeting met het goddelijke was Paulus zo verbijsterd en blind dat hij drie dagen niet at of dronk.

Wat is de betekenis van de beschrijving van Paulus over de ervaring alsof hij een te vroeg geborene was? Het Wachttorengenootschap legt dit uit door te zeggen dat Paulus een voorbode ontving van een hemels leven. Maar is het redelijk om dit te stellen? Johannes kreeg een visioen over hemels leven, waarin hij zelfs in zijn visioen Jehovah, Jezus en de 144.000 zag staan op de hemelse berg Sion. Toch beschreef Johannes het visioen dat hij kreeg niet als een te vroeg geborene te zijn. Het is belangrijk om op te merken dat de ontmoeting van Paulus niet een geïnspireerde droom of visioen betrof, in tegenstelling tot de openbaring in het visioen van Johannes. Paulus zag zelfs de Heer, zoals hij verklaarde in 1 Korintiërs 9:1, toen hij vroeg: ‘Ben ik geen apostel? Heb ik Jezus, onze Heer, niet gezien?

In het licht van het feit dat Jezus verscheen aan Saulus/Paulus, en terwijl de mannen die bij hem waren het visioen blijkbaar niet zagen en dus ook niet verblind werden door de glorie van de manifestatie van Jezus, diende de ervaring als een voorproef, niet die van de ultieme hemelse beloning, maar van de epiphaneia die zal plaatsvinden tijdens de parousia. Paulus ervaarde van tevoren wat de uitverkorenen op aarde zouden meemaken tijdens de intieme manifestatie van de heerlijkheid van Jezus Christus.

In dat opzicht was het alsof Paulus te vroeg werd geboren. De uitverkorenen zullen worden ‘geboren’ in die zin dat ze op dat moment volledig wedergeboren zullen zijn, waarna zij dan verheerlijkt zullen worden in verbinding met Jezus. Het zal niets minder zijn dan de glorieuze ontsluiering van de nieuwe schepping. Paulus schreef aan de Kolossenzen in verband met de toekomstige openbaring van de wedergeboren zonen in verbinding met Christus het volgende: ‘Want GIJ zijt gestorven en UW leven is verborgen met de Christus in eendracht met God. Wanneer de Christus, ons leven, openbaar gemaakt wordt, dan zult ook GIJ met hem openbaar gemaakt worden in heerlijkheid’ (Kolossenzen 3:3-4).

‘EN HIJ ONDERGING VOOR HUN OGEN EEN TRANSFIGURATIE’

Bedenk wat Jezus zei in Lukas 9:26-27 over zijn aankomst in het Koninkrijk Gods: ‘Want wie zich over mij en over mijn woorden schaamt, over hem zal de Zoon des mensen zich schamen wanneer hij gekomen zal zijn in zijn heerlijkheid en die van de Vader en van de heilige engelen. Ik zeg U echter naar waarheid: Onder hen die hier staan, zijn er sommigen die geenszins de dood zullen smaken voordat zij eerst het koninkrijk Gods zien.

Diegenen onder ‘hen die hier staan’ waar Jezus tegen sprak, bleken Petrus, Jakobus en Johannes te zijn. Ongeveer een week nadat Jezus deze woorden had gesproken nam hij zijn drie apostelen mee naar de top van een naamloze berg, waarna het verslag zegt: ‘En hij onderging voor hun ogen een transfiguratie en zijn aangezicht straalde als de zon en zijn bovenklederen werden glanzend als het licht. En zie! daar verschenen aan hen Mo̱zes en Eli̱a, die met hem in gesprek waren’ (Matteüs 17:2-3).

De geïllustreerde transfiguratie beeldde van tevoren de komst af van Christus’ Koninkrijk, waarbij Jezus zei: ‘Wanneer hij in Zijn heerlijkheid zal arriveren.’ Door middel van de transfiguratie ‘zagen’ de apostelen in een levendig visioen de tegenwoordigheid van het Koninkrijk van God.

Jaren later schreef Petrus over de significantie van de gebeurtenis en zei: ‘Neen, niet door kunstig verzonnen onware verhalen te volgen, hebben wij U bekend gemaakt met de kracht en tegenwoordigheid van onze Heer Jezus Christus, maar doordat wij ooggetuigen van zijn luister waren geworden. Want hij ontving van God, de Vader, eer en heerlijkheid, toen er woorden zoals deze door de luisterrijke heerlijkheid tot hem werden gericht: “Dit is mijn zoon, mijn geliefde, die ík heb goedgekeurd.” Ja, deze woorden hebben wij uit de hemel horen komen toen wij met hem op de heilige berg waren.

Petrus bevestigde dat de transfiguratie te maken had met ‘de kracht en de tegenwoordigheid (parousia) van onze Heer Jezus Christus’. De apostel schreef verder met betrekking hiertoe: ‘Dientengevolge is het profetische woord voor ons des te vaster [gemaakt], en GIJ doet goed er acht op te geven als op een lamp die schijnt in een duistere plaats, totdat de dag aanbreekt en er een dagster opgaat, in UW hart.

De geschriften van Petrus stellen de transfiguratie als het middelpunt van Gods profetische woord. Dat komt doordat de uiteindelijke realisatie van het profetische visioen tijdens de parousia de volledige verlichting van de gemeente van Christus zal volbrengen. Dat is de reden waarom Petrus Gods profetische woord vergelijkt met ‘een lamp die schijnt in een donkere plaats’. Volgens de illustratie zal, wanneer de tegenwoordigheid van Christus werkelijkheid wordt, de duisternis van de nacht wijken voor de ‘dageraad’, op welk moment het dan niet langer meer nodig zal zijn om ‘aandacht’ te blijven schenken aan de ‘lamp die schijnt in een donkere plaats’. Tijdens het aanbreken van het Koninkrijk zal er ‘een dagster’ opgaan in de harten van de gezalfde christenen, wat betekent dat zij eindelijk de beloning krijgen van volledige verlichting en toegang krijgen tot het hemelse Koninkrijk.

Nu de vraag: als het zo zou zijn dat de tegenwoordigheid van Christus al is begonnen in 1914, betekent dit dan dat de ‘dageraad’ al is aangebroken en alle overlevende christenen nu van binnenuit geestelijk verlicht zijn door de figuratieve dagster welke middels Christus in hun hart is ontstaan? Het is ongelooflijk, maar het Wachttorengenootschap antwoordt hierop bevestigend. In de uitgave van de Wachttoren van 1 april 2000 doen zij de volgende fantastische bewering:

‘De Dagster is reeds opgegaan! Hoe gezegend zijn wij te weten dat Jezus Christus, de Dagster, in 1914 in het hele universum opging en het transfiguratievisioen begon te vervullen! Jehovah’s Dagster is nu aanwezig, gereed om Gods voornemen ten uitvoer te brengen in de verdere vervulling van de transfiguratie — “de oorlog van de grote dag van God de Almachtige”… Laten wij tot die grootse dag in het goddelijke licht blijven wandelen door acht te geven op Gods profetische woord.’

Terwijl de leerstelling listig en bedrieglijk velen ervan heeft overtuigd, heeft het Wachttorengenootschap volstrekt geen rekening gehouden met de fundamentele betekenis van de eenvoudige illustratie die Petrus heeft gebruikt. De apostel contrasteerde de duisternis van de nacht met het kostbare licht van de dag. Terwijl daarentegen, net zoals in de letterlijke nacht, mensen hun lampen oplichten om de weg in het donker te zien, maar wanneer de zon zich laat zien bij een zonsopgang is het niet langer meer nodig om voor verlichting een lamp te gebruiken.

In de illustratie van de apostel aangaande het profetische Woord van God, waarbij het visioen van de transfiguratie de hoeksteen is, dient zij als een figuurlijke lamp, welke christenen begeleidt door deze wereld van geestelijke duisternis ‘tot de dageraad aanbreekt’. De stralende aanwezigheid van Christus zal zijn als het gloeiende ochtendrood van een nieuwe dag. De straling van het aanbreken van het Koninkrijk zal dan zelfs het felle licht van Gods profetische woord overtreffen, wat het continue aftasten tijdens het gebruik van het figuurlijke profetische lamplicht overbodig zal maken.

Dat is wat wordt gesymboliseerd door de dagster die opgaat ‘in uw hart’. De verrezen dagster in de harten van de zonen van het Koninkrijk symboliseert hun volledige verlichting, een illuminatie die zelfs niet eens bereikt zou kunnen worden door middel van de meest ijverige Bijbelstudie die men zich zou kunnen voorstellen, maar alleen kan voortkomen uit het persoonlijk ervaren van de voortreffelijke helderheid van de tegenwoordigheid en openbaring van Jezus Christus zelf. Schijnbaar zijn ‘de koningen van de opgang der zon’ (Openbaring 16:12) de zonen van de dageraad in wier harten de dagster zal verrijzen. En zoals later zal worden besproken, zal de dagster die in de harten van de zonen van het Koninkrijk zal verrijzen tot gevolg hebben dat zij zo fel zullen schijnen als de zon, net zoals Christus deed gedurende zijn transfiguratie ofwel verheerlijking.

De illustratie van Petrus over de nacht die plaatsmaakt voor de dageraad staat in harmonie met de reeds gepresenteerde feiten, wat het extra bewijs oplevert dat de verwezenlijking van de transfiguratie het einde zal inluiden van dit stadium van het christelijk geloof en niet het begin van een ander tijdperk waarin christenen gedurende een bepaalde periode opnieuw getrouw moeten wachten op een nieuwe dag waarop Jezus zal verschijnen.

Om het gemaakte punt te benadrukken moet in acht worden genomen dat de Bijbelse profetie alleen bedoeld is om christenen naar Christus te leiden, maar zodra Jezus Christus in Zijn heerlijkheid is gekomen zoals de zalige zon van een nieuwe dag, zal het licht van de profetie volledig zijn bereikt in relatie met het beoogde doel, waardoor zij wordt overschaduwd door de verlichting van de Christus zelf. Bijgevolg is het zo dat als het inderdaad zo zou zijn geweest dat de parousia realiteit was geworden in 1914, dat dan de noodzaak om verder waakzaam te blijven met betrekking tot Gods profetische Woord was komen te vervallen, wat ironisch genoeg een thema was van het congres en tevens de titel in de daaropvolgende uitgave van de Wachttoren waaruit het stuk hierboven is geciteerd.

Hoewel de transfiguratie of verheerlijking slechts een visioen was, was de significantie van de openbaring van de transfiguratie dat Petrus, Jakobus en Johannes ‘ooggetuigen werden van zijn grootsheid’. En zoals Petrus later verklaarde, was het doel van het feit dat zij het visioen zagen dat zij hun broeders kennis zouden laten nemen van ‘de kracht en de tegenwoordigheid (parousia) van onze Heer Jezus’.

De implicaties van het feit dat de drie apostelen figuurlijk gezegd ontzagwekkende ooggetuigen zijn geworden van de tegenwoordigheid van Christus mogen niet worden onderschat. De ultieme realisatie van de transfiguratie zal betekenen dat de gezalfde volgelingen van Christus op aarde die de feitelijke parousia en epiphaneia zullen ervaren ooggetuigen zullen worden van Christus. Zij zullen hem letterlijk zien, net zoals de apostelen die het voorrecht hadden om al zijn pracht in het schitterende visioen te mogen aanschouwen!

Hoewel de gevolgen hiervan nog verdergaan – zo geweldig als het moet zijn om als vooruitzicht een zichtbare manifestatie van Christus te hebben –, is de epiphaneia niet louter een zaak van de glorieuze openbaring van Jezus. Het heilige geheim verbonden aan het zaad van de belofte is dat de zonen Gods ook voorbestemd zijn om te zullen manifesteren in heerlijkheid, voortschitterend, samen met Christus voor hun hemelse opstanding.

De apostel Johannes, die ook begunstigd was om op de berg een van de ‘ooggetuigen te zijn van zijn heerlijkheid’, schreef later over de manifestatie van Jezus, en dat zij Hem zullen ‘zien zoals hij is’, wat hij optekende in 1 Johannes 3: 2-3: ‘Geliefden, thans zijn wij kinderen van God, maar wat wij zullen zijn, is nog niet openbaar gemaakt. Wij weten wel dat wanneer hij openbaar gemaakt wordt, wij aan hem gelijk zullen zijn, want wij zullen hem zien zoals hij is. En een ieder die deze hoop op hem gesteld heeft, zuivert zich zoals hij zuiver is.’

Natuurlijk wordt hiermee bedoeld dat alle uitverkorenen Jezus Christus zullen zien en als hij zullen worden wanneer zij in de hemel met hem verenigd zullen worden. Maar als christenen ‘met hem in heerlijkheid gemanifesteerd’ zullen worden, aan wie zullen zij dan worden geopenbaard?

Als we even terugkijken naar de illustratie van de oogst, besloot Jezus zijn gelijkenis van de tarwe en het onkruid door te zeggen: ‘Daar zullen [zij] wenen en knarsetanden. In die tijd zullen de rechtvaardigen zo helder schijnen als de zon in het koninkrijk van hun Vader.’ Omdat het punt al gemaakt is in relatie tot het het ontkrachten van de stelling dat de oogst al heeft plaatsgevonden, moeten het geween en tandengeknars van diegenen die uit het Koninkrijk worden verwijderd betrekking hebben op een toekomstige gebeurtenis. Wanneer dat het geval is, wat moet dan het volgende betekenen: ‘dat de rechtvaardigen zo helder zullen schijnen als de zon in het Koninkrijk van hun Vader’?

Transfiguration of Jesus ChristNatuurlijk blijft de Wachttoren-organisatie de absurditeit hardnekkig volhouden dat de rechtvaardigen in 1919 begonnen te stralen als de felle schittering van de zon. Als dat waar zou zijn, wat voor bewijs is er dan voor de bewering dat de geestelijke toestand van de International Bible Students toen merkbaar was veranderd? Waren de Bible Students toen niet nog in de waan dat de parousia in 1874 al was begonnen? En als we de valsheid van de huidige 1914-leerstelling even terzijde schuiven: als de Bible Students destijds waren begonnen met schijnen zo fel als de zon, zouden wij dan niet op z’n minst mogen verwachten dat zij een helder begrip hadden gehad van de parousia en het Koninkrijk? Zoals Bethel heel goed weet, zou het meer dan een decennium zijn geweest na het tijdstip waarop de Bible Students zogenaamd als de zon begonnen te stralen, voordat de huidige doctrine zijn hedendaagse vorm aannam met betrekking tot het neerslingeren van Satan uit de hemel en het Koninkrijk van Christus dat in 1914 aan de macht kwam. En bovendien, tot aan het huidige moment is iedere vorm van ‘verlichting’ die Jehovah’s Getuigen mogelijk zouden hebben bereikt verkregen door het Wachttorengenootschap en niet rechtstreeks van Christus.

Behalve dat is het ook zo dat sinds de tijd dat Jezus zijn discipelen tijdens de Bergrede aanspoorde om hun licht te laten schijnen voor de mensen, zij die hebben getracht om Christus te volgen hebben gediend als schijnende lichten in deze geestelijk duistere wereld. Paulus beschreef christenen ook als schijnende verlichters. En toch hebben Jezus of de apostelen op geen enkel moment gezegd dat de eerste discipelen zo fel schitterden als de zon in Jehovah’s Koninkrijk. Er is immers een aanzienlijk verschil tussen de lichtsterkte van een flikkerende vlam van een olielamp en de lichtsterkte en intensiteit van de zon aan de hemel. Verder zijn er goede redenen om aan te nemen dat het schijnen zo fel als de zon niet louter gezien kan worden als een metafoor voor het spirituele licht dat uitgaat van de christenen.

Er kan met zekerheid gesteld worden dat de rechtvaardigen niet als gevolg van het lezen van de Wachttoren-literatuur of zelfs de Bijbel zo fel als de zon zullen gaan schijnen. Het fenomeen waarbij de uitverkorenen zullen worden zoals zon-achtige hemellichamen zal worden bereikt zodra Jezus zich aan hen openbaart en hen doordrenkt met Jehovah’s geest, wat zal leiden tot hun gedaanteverwisseling. Het zal een fysiek zichtbaar fenomeen zijn, dat gepaard zal gaan met de openbaring van de zonen Gods. Is het niet inderdaad zo dat de apostelen naar een speciale gebeurtenis in de toekomst verwezen waarin christenen verheerlijkt zouden worden in verband met Christus? En is het niet inderdaad zo dat het gezicht van Jezus letterlijk zou gaan stralen als de zon tijdens de verheerlijking? Als gezalfde christenen verheerlijkt zullen worden in verband met de tegenwoordigheid van Christus, moet er dus een vergelijkbaar fenomeen plaatsvinden.

Paulus schreef over de ‘onthulling’ (apokaluyin) van de zonen van het Koninkrijk in Romeinen 8:18-19: ‘Daarom ben ik van oordeel dat het lijden van de tegenwoordige tijd niets te betekenen heeft in vergelijking met de heerlijkheid die in ons geopenbaard zal worden. Want de vurige verwachting van de schepping wacht op het openbaar worden van de zonen Gods.

Als Christus en zijn medezonen Gods manifest zullen worden gemaakt en in heerlijkheid geopenbaard zullen worden aan de ‘lijdende schepping’, ofwel de loutere mens op aarde, en toch voorafgaand aan het moment waarop de zonen Gods onthuld worden, waarvan wordt gezegd dat zij op dat moment vlees zijn ‘met Christus die verborgen in hen is’, moet de glorieuze manifestatie van de uitverkorenen een bovennatuurlijke tentoonstelling zijn.

Verrassend genoeg is de Wachttoren-organisatie het hier voorlopig mee eens. In het door hen geschreven artikel in de Wachttoren van 15 september 1998 over de openbaring van de zonen Gods wordt geschreven dat ‘de overgebleven gezalfde zonen Gods eerst onthuld moeten worden. Wat zal dit precies inhouden? In Gods bestemde tijd zal het voor de andere schapen duidelijk worden dat de gezalfden eindelijk “verzegeld” zullen zijn, en verheerlijkt om te regeren met Christus. De “zonen Gods” die een opstanding krijgen zullen ook worden “onthuld” wanneer zij samen met Christus deel zullen nemen aan de vernietiging van Satans goddeloze samenstel van dingen.’

Hoe zou het ‘voor de andere schapen duidelijk kunnen worden dat de gezalfden definitief verzegeld en verheerlijkt zijn’? Het artikel geeft hierover geen duidelijkheid. Echter, de Bijbel geeft wel een indicatie over hoe dit zal gaan geschieden.

In het derde hoofdstuk van 2 Korintiërs haalde Paulus de gelegenheid aan over de gebeurtenis waarin Mozes de Wet van het Verbond had ontvangen, na zijn ontmoeting met Jehovah op de berg. Toen Mozes terugkwam straalde zijn gezicht licht uit dat zo sterk was als dat van de zon. Toen Aäron en de oudere mannen die op Mozes aan het wachten waren hem aan zagen komen waren zij zo geschrokken van de verschijning van zijn gezicht dat zij in eerste instantie probeerden om van hem weg te vluchten. Gedurende enige tijd daarna droeg Mozes een sluier over zijn gezicht wanneer hij sprak tot de Israëlieten, echter verwijderde hij de sluier toen hij met Jehovah sprak.

Paulus beschreef echter alle dienaren van het nieuwe verbond, alsof ze dezelfde heerlijkheid als Mozes bezaten waarbij hij tegen de christenen zei: ‘En wij allen worden, terwijl wij met ongesluierde aangezichten de heerlijkheid van Jehovah gelijk spiegels weerkaatsen, van heerlijkheid tot heerlijkheid in hetzelfde beeld veranderd, precies zoals het door Jehovah, [de] Geest, wordt gedaan’ (2 Korintiërs 3:18).

Natuurlijk straalden Paulus en zijn naaste dienaren van het nieuwe verbond niet letterlijk lichtstralen uit vanaf hun gezichten, zoals bij Mozes wel het geval was. Echter, Paulus was niet louter een apostel voor de eerste-eeuwse christenen. Omdat het woord van God leeft in alle tijden, is het alsof Paulus nu ook leeft.

Om dit onderwerp verder te illustreren: toen hij over de opstanding sprak verwees Paulus naar zichzelf als ‘wij, de levenden, die in leven blijven tot de tegenwoordigheid van de Heer…’. Maar Paulus begeeft zich niet langer onder de levenden, waardoor hij niet behoort tot diegenen die op aarde zullen leven zodra de parousia begint. Echter, het feit dat hij op dat moment over zichzelf sprak als zijnde onder de levenden ondersteunt het feit dat veel van de geschriften van Paulus profetisch zijn. Het is alsóf Paulus probeert uit te leggen dat hij tijdens de parousia zal leven.

Aangezien het doel van het nieuwe verbond is om een koninklijk zaad voort te brengen dat zal leiden tot de uiteindelijke zegening van alle natiën, zou het bijzonder gepast zijn voor de dienaren van het nieuwe verbond om in heerlijkheid te worden onthuld op het moment dat het nieuwe verbond zijn beoogde doel volbrengt, wat in essentie betekent dat er een nieuwe schepping tot stand wordt gebracht.

Het blijkt inderdaad uit wat Paulus zei dat wanneer het nieuwe verbond wordt beëindigd door de komst van Christus, dat het avondmaal des Heren bestaande uit ongezuurd brood en wijn, welke dienen als symbool voor het nieuwe verbond van de Heer, dat slechts genuttigd zou worden wanneer de tijd aanbreekt waarin ‘hij komt’ (1 Korintiërs 11:26).

Uiteraard kan de onthulling van de zonen van God alleen plaatsvinden in verband met de openbaring (apokalypsis) en manifestatie (epiphaneia) van Jezus zelf. En aangezien de zonen van God nog niet zijn verheerlijkt in verband met de manifestatie van Jezus, kan hieruit worden afgeleid dat de daadwerkelijke verwezenlijking van dit fenomeen – ‘wij allen worden, terwijl wij met ongesluierde aangezichten de heerlijkheid van Jehovah gelijk spiegels weerkaatsen’ – zal plaatsvinden wanneer het gordijn wordt opgeheven en de zonen Gods in al hun glorie en als echte deelhebbers in de heerlijkheid van Jezus Christus zelf geopenbaard zullen worden.

Aangezien Jezus zich persoonlijk zal manifesteren aan de uitverkorenen, zal de openbaring van Christus met betrekking tot de aanstaande schepping tot stand komen middels de verheerlijkte heiligen, nadat de oogst is volbracht, want: ‘In die tijd zullen de rechtvaardigen zo helder schijnen als de zon in het koninkrijk van hun Vader.

‘ZIJN AANGEZICHT WAS ALS HET AANGEZICHT VAN EEN ENGEL’

Een soortgelijk sensationeel spektakel zoals optrad met betrekking tot Mozes, waarbij zijn gezicht licht uitstraalde, vond plaats in de eerste eeuw in verband met het martelaarschap van Stefanus. Het verslag in Handelingen dient als een krachtig voorteken, waarbij de apostel Petrus kort na Pentecost aankondigde dat de profetie van Joël was vervuld en dat de laatste dagen waren begonnen. Toch zal de profetie van Joël haar ultieme vervulling vinden tijdens de laatste dagen van deze wereld – het besluit van het samenstel – de oogst. Dat is wanneer de geest voor de volle maat zal worden uitgegoten over de zonen en dochters van Jehovah, welke dan verzegeld zullen zijn; dat is dus wanneer zij de profetische visioenen en dromen met een volledig spiritueel bevattingsvermogen zullen zien.

Met dat in ons achterhoofd zei Stefanus vol heilige geest te zijn geweest tijdens het uitvoeren van krachtige werken en wonderen, en dat geen van de Joden in oppositie tot de christenheid zich in debat tegen hem staande kon houden. In dat opzicht typeert hij de verheerlijkte zonen van het Koninkrijk. Wat veelzeggend is, is dat als gevolg van zijn krachtige getuigenis ten overstaan van de ongelovige Joden Stefanus voor het Sanhedrin werd gesleept, dezelfde rechtbank die eerder Jezus tot de dood veroordeelde. Het verslag zegt: ‘En toen allen die in het Sa̱nhedrin zaten, met gespannen aandacht naar hem keken, zagen zij dat zijn aangezicht als het aangezicht van een engel was.’

Nadat Stefanus hen herinnerde aan Gods handelen ten aanzien van Israël, sprak hij een vernietigende veroordeling over de rechtbank uit, waarbij hij hen beschuldigde van de moord op de Zoon van God. Het verslag vertelt verder: ‘Toen zij nu deze dingen hoorden, voelden zij zich tot in het diepst van hun hart gegriefd en zij gingen tegen hem knarsetanden. Maar hij, vol van heilige geest, staarde naar de hemel en zag toen Gods heerlijkheid en Jezus staande aan Gods rechterhand, en hij zei: “Ziet! Ik zie de hemelen geopend en de Zoon des mensen aan Gods rechterhand staan.” Toen schreeuwden zij luidkeels en hielden de handen voor de oren en stormden als één man op hem af… En zij bleven stenen naar Ste̱fanus gooien, terwijl hij een dringend verzoek deed en zei: “Heer Jezus, ontvang mijn geest.”’

Niemand weet echt hoe het gezicht van een engel eruitziet. Het verslag in Handelingen geeft hiervan geen beschrijving of iets dergelijks. Maar gezien het feit dat engelen bovenmenselijke wezens zijn die in de hemelse gewesten wonen en zich koesteren in de straling van het ongenaakbare licht dat uitgaat van de troon van Jehovah, kan worden verondersteld dat de Joden in het gezicht van Stefanus een wonderbaarlijke goddelijke luminescentie zagen. Ondanks dat heeft dit hen er niet van weerhouden om hem te vermoorden.

Nadat Stefanus zijn laatste getuigenis gaf aan de moordenaars van Christus aanschouwde hij toen in een visioen de heerlijkheid van Jehovah in de hemel met Jezus aan zijn rechterhand. Met andere woorden, hij had een openbaring (epiphany). Hij zag de manifestatie (epiphaneia) van zowel Jehovah als Christus. De Joden die voor hem stonden zagen dit echter niet. Hoewel de glorieuze openbaring pas kwam nadat het gezicht van Stefanus al de uitstraling had gekregen van het aangezicht van een engel, dient het nog steeds als een voorteken in verband met de verheerlijking van de zonen Gods, wanneer zij ooggetuigen zullen zijn van de openbaring van Christus.

Het is ook significant dat het verslag zegt dat de woedende Joden ‘tegen hem gingen knarsetanden’. Dit kan betekenen dat de verworpen zonen van het Koninkrijk, de onkruidachtige zonen van de goddelozen die beweren spirituele Joden te zijn, welke zijn voorbestemd om te wenen en te knarsetanden zodra de krachtige engelen van Christus hen in bundels samen zullen binden als inleiding van hun vernietiging, de ware zonen van God op een Judas-achtige wijze zullen verraden met een onvermijdelijke dood tot gevolg. Net zoals de Joden die Christus hadden gedood werden vervuld met razernij en jaloezie als gevolg van de veroordeling van Stefanus na zijn openbaring, zo zullen ook de afvallige Jehovah’s Getuigen zeer zeker een actieve rol gaan spelen in de vervolging en het martelaarschap van de zonen Gods nadat zij zullen zijn geopenbaard.

Een ander voorteken ligt in het feit dat Jezus voorspelde dat tijdens het einde christenen door de Heilige Geest zouden worden geraakt, om zodoende vrijmoedig tegen de hoogwaardigheidsbekleders te spreken als laatste getuigenis tot hen, net zoals Stefanus vol was van heilige geest toen hij tot het Joodse hooggerechtshof sprak. Stefanus’ krachtige getuigenis en martelaarschap dienden ook als een voorbode van de uiteindelijke veroordelende boodschap die door de twee gezalfde getuigen zal worden afgegeven als een opmaat naar hun hemelse roeping.

Ook het feit dat Stefanus de Here Jezus smeekte om zijn geest op dat moment te ontvangen voorspelt hoe de gemartelde heiligen onmiddellijk zullen worden opgewekt in de geest – ‘in een oogwenk’, zoals Paulus beschreef. Stefanus besefte natuurlijk dat hij niet op dat exacte moment zou worden opgewekt in de hemel. En zoals er inderdaad in het verslag staat geschreven, ontsliep hij na het uitspreken van die laatste woorden in de dood.

Maar de verheerlijkte zonen van God, die zo helder zullen schijnen als de zon tijdens het einde, zullen het onuitsprekelijke voorrecht ontvangen dat Jezus hun geest zal ontvangen in het hemelse rijk, direct op het moment dat ze worden gedood.

Tot slot: omdat de voorstanders van het onzinnige idee dat Jezus God is vaak verwijzen naar het verslag in Handelingen waarin Stefanus zich direct tot Jezus richtte en dit gebruiken als een ‘bewijstekst’ om aan te tonen dat Jezus de plaats van God inneemt, en niet slechts een bemiddelaar is tussen God en de mensen, is een uitleg gerechtvaardigd. Gezien het feit dat het martelaarschap van Stefanus een ontzaglijk drama was, dat de epiphaneia en de eerste opstanding voorafschaduwde, evenals wat reeds is opgemerkt, dat de wederkomst van Christus die zijn uitverkorenen verzamelt, markeert dit het einde van de bemiddeling van Christus van het nieuwe verbond, het moet duidelijk zijn dat zodra Jezus zich openbaart aan de uitverkorenen en zodra op hun beurt de zonen Gods zelf aan de gehele schepping geopenbaard zullen worden – wat figuurlijk plaatsvond net zoals toen het aangezicht van Stefanus werd als het aangezicht als van een engel – hun relatie met Jezus op dat moment zal veranderen. Op dat moment zal Jezus niet langer dienen als hun bemiddelaar. Hij zal hun gelijke worden, ofschoon hij altijd al hun eerstgeborene oudere broer was. De geopenbaarde zonen Gods zullen vanaf dan directe toegang tot Jehovah hebben, net zoals Christus dat altijd al heeft gehad, en zoals werd geïllustreerd door het feit dat Stefanus Jehovah met Jezus aan zijn rechterhand rechtstreeks kon aanschouwen.

Dit is de volledige betekenis met betrekking tot het feit dat zij de broeders van Christus worden genoemd en het is tevens de reden waarom de wijze waarop zij zullen worden behandeld, nadat ze volledig zijn geaccepteerd als de goedgekeurde zonen Gods, uiteindelijk zal bepalen hoe de volkeren der natiën zullen worden beoordeeld: als schapen of als bokken.