“De grote dag van Jehovah is nabij. Hij is nabij en haast zich zeer. Het geluid van de dag van Jehovah is bitter.…”

-Zefanja 1:14-

Door de toorn van Jehovah en door het vuur van Jehovah's ijver zal heel de aarde verslonden wordenDe uitdrukkingen ‘de dag van Jehovah’ en ‘de dag van de toorn van Jehovah’ werden gebruikt door de profeten Jesaja, Ezechiël, Joël, Obadja, Amos en Maleachi, evenals de apostelen. Deze termen worden alleen al in de relatief korte profetie van Zefanja maar liefst zevenmaal genoemd. Door middel van Zefanja uit Jehovah zijn vastberadenheid om goddeloze boosdoeners en valse aanbidders uit het midden van zijn volk te vernietigen, met name hun occulte priesters van Baäl. De profetie stelt tevens de omringende natiën aan de kaak, waaronder Assyrië.

Net zoals in andere profetieën blijkt evident dat het Gods bedoeling was dat de profetie van Zefanja veel verder zou reiken dan alleen Juda en de wereld uit de oudheid. Zo zegt Zefanja 1:18 bijvoorbeeld dat Jehovah’s aanklacht betrekking heeft op de hele aarde. Er staat in dit vers: ‘Noch hun zilver, noch hun goud zal hen kunnen bevrijden op de dag van Jehovah’s verbolgenheid; maar door het vuur van zijn ijver zal heel de aarde verslonden worden, want hij zal alle bewoners der aarde aan een verdelging prijsgeven, ja een verschrikkelijke.

In overeenstemming met het uitgangspunt dat Jehovah’s oordeel zal beginnen bij het huis van God, geeft Zefanja 1:4-6 een beschrijving van het kenmerk dat centraal zal staan gedurende de dag van Jehovah: ‘En ik wil mijn hand uitstrekken tegen Ju̱da en tegen alle inwoners van Jeru̱zalem, en ik wil van deze plaats de overgeblevenen van de Ba̱äl afsnijden, de naam van de priesters van buitenlandse goden te zamen met de priesters, en degenen die zich op de daken neerbuigen voor het heerleger van de hemel, en degenen die zich neerbuigen terwijl zij gezworen eden doen aan Jehovah en gezworen eden doen bij Ma̱lkam; en degenen die zich terugtrekken van het volgen van Jehovah en die Jehovah niet hebben gezocht en hem niet hebben geraadpleegd.

Zoals reeds eerder werd opgemerkt was, zoals Jehovah’s Getuigen ook heel goed weten, de stad Jeruzalem niet enkel de hoofdstad van het koninkrijk Judea; die vormde ook het exclusieve centrum voor de aanbidding van Jehovah God, met de tempel van Salomo, welke was gevestigd op het hoogste punt van de heuvel waarop Jeruzalem was gelegen. Omdat de heilige naam van Jehovah op intieme wijze nauw verbonden was met Jeruzalem en zijn tempel, werd Jehovah ertoe bewogen om degenen te straffen die zijn naam in diskrediet probeerden te brengen en probeerden te verachten en te beschuldigen vanwege van hun verering van valse goden.

Trouw aan zijn eigen belofte die hij deed door middel van Zefanja, bracht Jehovah zijn vernietiging over de stad door gebruik te maken van de Babyloniërs, waarna hij eens en voor altijd korte metten maakte met de beschamende aanbidding van Baäl en Malkam. Nooit meer zou Jehovah het tolereren dat in zijn herbouwde tempel enige sympathieën zouden worden geuit ten aanzien van de walgelijke Kanaänitische god Baäl of Malkam (Moloch), ‘het walgelijke ding van de Ammonieten’.

Met betrekking tot de moderne toepassing gaat het Wachttorengenootschap ervan uit dat de christenheid de representatie is van het ongehoorzame Jeruzalem. Echter, hoe zou het dan zo kunnen zijn dat de geestelijken en parochianen van de christenheid schuldig bevonden zouden kunnen worden aan het betonen van hun loyaliteit aan zowel Jehovah als Malkam? Aangezien de christenheid zichzelf nog nooit heeft verbonden met de naam of de persoon van Jehovah, en in plaats daarvan zijn aanbidding heeft gericht op de verchristelijkte versie van de mythische, Babylonische Drie-eenheidsleer, moeten degenen die worden veroordeeld wegens het feit dat zij Jehovah de rug toekeren (afvallig worden), wel de christenen bedoeld worden, die op een bepaald moment in de geschiedenis daadwerkelijk Jehovah’s naam hebben vereerd en Jehovah ook daadwerkelijk volgden – zoals bijvoorbeeld Jehovah’s Getuigen dit doen.

Maar indien dit waar zou zijn, hoe zou het dan mogelijk kunnen zijn dat een christelijke Getuige van Jehovah behalve het aanbidden van Jehovah tegelijkertijd ook zijn eer betoont aan niet-bestaande afgoden die Baäl of Moloch vertegenwoordigen? In verband hiermee publiceerde het Wachttorengenootschap in de uitgave van de Wachttoren van 15 februari 2001 (artikel ten tijde van schrijven verwijderd van jw.org) een reeks studieartikelen met betrekking tot Zefanja. In zijn commentaar op het boven geciteerde vers zegt het Wachttorengenootschap:

‘De aanbidding van Moloch betrof ook het offeren van kinderen… Dit alles herinnert ons eveneens aan de christenheid, dat doordrongen is van afgoderij en astrologie. En zijn rol in het opofferen van miljoenen levens op het altaar van de geestelijkheid ten aanzien van haar steunverlening aan oorlogsvoering is inderdaad walgelijk!’

De vergelijking tussen de duivelse praktijken rondom het opofferen van kinderen met de deelname van de christenheid aan bloedvergieten door middel van oorlogvoering is in werkelijkheid niet een juiste vergelijking, aangezien de Israëlieten oorlog voerden in opdracht van Jehovah – dikwijls waren deze oorlogen gericht tegen Baäl- en Moloch-aanbidders evenals aanbidders van andere heidense goden. En in sommige gevallen beval Jehovah zelfs de executie van vrouwen en kinderen die gedoemd waren om te worden vernietigd.

Bovendien zijn soldaten die in een oorlog strijden nauwelijks vergelijkbaar met de hulpeloze zuigelingen die op wrede wijze op het altaar werden geofferd aan de bloeddorstige god Moloch.

Een vergelijking die veel passender is ten aanzien van het offeren van kinderen tijdens een demonisch ritueel, betreft de pedofilie die wordt beoefend door sommige geestelijken uit de christenheid, vooral katholieke priesters. Hoewel de slachtoffers van pedofilie niet letterlijk aan de demonen worden opgeofferd, evenals de arme kindjes uit de oudheid, is er in het geval van pedofiele handelingen bij kinderen wel sprake van het opofferen van hun kinderlijke onschuld. Aangezien de demonen, die oorspronkelijk rechtschapen engelen waren en die hun vaste hemelse woonplaats hadden verlaten om seksuele relaties met wezens van een andere soort erop na te houden, lijkt het erop dat de onnatuurlijke seksuele handelingen tussen een volwassene en een kind nabootsingen zijn van deze demonische perversies met betrekking tot een grotere die een mindere domineert.

Uiteraard is de satanische geest die ooit het offeren van onschuldige kinderen aan Moloch heeft bevorderd dezelfde zondige invloed achter de plaag van pedofilie in onze moderne tijd. De schade die wordt toegebracht aan onschuldige slachtoffers van seksueel misbruik heeft in sommige opzichten een nog hartverscheurender effect, zeker op de langere termijn, dan indien zij daadwerkelijk zouden worden gedood door middel van een brandoffer tussen de vlammen van het altaar van Moloch.

Vele slachtoffers van seksueel kindermisbruik lijden hun hele leven lang onder emotionele en psychische problemen als gevolg van dit misbruik. Sommige slachtoffers plegen zelfs zelfmoord na jarenlange geestelijke kwelling. In dat opzicht is het eindresultaat alsof zij daadwerkelijk gedoemd zijn geweest om te branden in het vuur.

Maar terwijl de Kerken van de christenheid werden overspoeld door hun schandalen ten aanzien van kindermisbruik, is het Wachttorengenootschap ook aan de verleiding blootgesteld door het offeren van de seksuele onschuld en de reinheid van jonge kinderen aan de demonen te tolereren. Hoogstwaarschijnlijk zullen vele Jehovah’s Getuigen zich beledigd voelen door zo’n uitspraak, dus laten we eerst proberen om deze kwestie te bekijken vanuit Gods standpunt.

Baäl-aanbidding werd voor het eerst aan de Israëlieten geïntroduceerd zelfs nog voordat zij het Beloofde Land binnengingen. Dit gebeurde op de vlakten van Moab door middel van de sluwheid van Bileam, die als raadsman van koning Balak hem adviseerde om Moabitische vrouwen als prostituees te gebruiken om zodoende de Israëlitische mannen te verleiden tot seksuele immoraliteit en afgoderij. Tragisch genoeg bleek dit te werken. Het historische verslag in Numeri 25:1-3 zegt het volgende: ‘I̱sraël nu woonde in Si̱ttim. Toen begon het volk immorele betrekkingen te hebben met de dochters van Mo̱ab. En de vrouwen kwamen het volk uitnodigen tot de slachtoffers van hun goden, en het volk ging eten en zich voor hun goden neerbuigen. Zo verbond I̱sraël zich aan de Ba̱äl van Pe̱or; en de toorn van Jehovah ontbrandde nu tegen I̱sraël.

‘AAN DE LEER VAN BILEAM VASTHOUDEN’

Het klopt dat er geen melding wordt gemaakt van het offeren van kinderen tijdens deze specifieke gelegenheid; echter kan de significantie ten aanzien van de overgave van Israël aan Baäl-aanbidding worden gevonden in het boek Openbaring. Daar onthult de door Jezus geïnspireerde brief aan de gemeente van gezalfde christenen in Pergamum dat Bileam een spiritueel tegenhanger heeft, die zich levend en wel binnen de gemeente van Christus bevindt tijdens de dag des Heren. In Openbaring 2:14 richt Jezus zich tot de gemeente en zegt: ‘Niettemin heb ik enkele dingen tegen u, dat gij daar sommigen hebt die aan de leer van Bi̱leam vasthouden, die Ba̱lak ging leren een struikelblok voor de zonen van I̱sraël te leggen, dat zij dingen zouden eten die aan afgoden ten slachtoffer waren gebracht en hoererij zouden bedrijven.

De historische Bileam was geen gewone man. Hij was een groots man. Tijdens meerdere gelegenheden heeft hij Jehovah God zelf gesproken! Zo kunnen we bijvoorbeeld het volgende teruglezen: ‘Toen kwam God tot Bi̱leam en zei: “Wie zijn die mannen bij u?” Bi̱leam zei dus tot de ware God:…’ (Numeri 22:9-10). En nogmaals in het 20ste vers: ‘Toen kwam God ’s nachts tot Bi̱leam en zei tot hem:…’ En ook weer in Numeri 23:16: ‘Daarop trad Jehovah met Bi̱leam in contact en legde een woord in zijn mond…

Bileam was op een gegeven moment zelfs gezegend met Gods heilige geest, zoals in Numeri 24:2-3 wordt gezegd: ‘Toen Bi̱leam zijn ogen opsloeg en I̱sraël volgens zijn stammen verblijf zag houden, kwam voorts de geest van God over hem.’ Bileam werd ook geïnspireerd om de volgende woorden uit te spreken: ‘De uitspraak van degene die de woorden van God hoort, En degene die de kennis van de Allerhoogste kent. Een visioen van de Almachtige kreeg hij te zien Terwijl hij neerviel met ontsloten ogen…’

Het punt is: Bileam kende Jehovah. Hij wist in ieder geval dat Jehovah de Baäl-aanbidding onder zijn volk niet zou tolereren. Dus nadat Bileam faalde in zijn poging om de Israëlieten te laten vervloeken, gaf Bileam de sluwe raad aan Balak om Gods volk ertoe te bewegen om ontrouw te handelen, wetende dat Jehovah zich daardoor beledigd zou voelen. Echter, de leer van Bileam was niet specifiek bedoeld om iedere individuele Israëlitische man aan te zetten tot overspel. Dat was ook niet nodig om Jehovah ertoe te bewegen om zijn toorn over de natie uit te laten storten. In zijn sluwheid wist Bileam blijkbaar dat de toorn van Jehovah niet zou ontbranden indien maar een relatief klein aantal Israëlitische mannen daadwerkelijk in de bacchanalia betrokken zou worden, zolang het leiderschap deze zonde maar op passieve wijze zou tolereren. Dat blijkt evident uit het feit dat de plaag die over Israël werd uitgestort pas werd stopgezet nadat een priester, Phinehas genaamd, tot actie overging door twee hoereerders in het kamp te executeren.

Net zoals Jezus sprak ten aanzien van degenen in de gemeente Pergamum die vasthielden aan de leer van Bileam, hebben de christelijke schrijvers Petrus en Judas ook de gelovigen gewaarschuwd om waakzaam te blijven voor valse onderwijzers die ‘zich voor een beloning halsoverkop op de dwaalweg van Bi̱leam begeven’. Zulke mannen loeren als ‘onder water verborgen klippen’; hun verraderlijkheid is verborgen voor hen die het niet verwachten. De reden waarom zij zo’n geestelijk gevaar voor christenen vormen, is dat de Bileam-achtige vertegenwoordigers vertrouwde ouderlingen en leiders zijn die deelnemen aan hetzelfde feestmaal als het volk van God. Dit blijkt duidelijk uit de verdere opmerkingen van Judas, die hen identificeert als ‘herders die zonder vrees zichzelf weiden; waterloze wolken, door winden heen en weer gedreven; bomen in de late herfst, maar zonder vrucht, tweemaal gestorven, ontworteld; woeste golven van de zee, die hun eigen oorzaken van schande opschuimen; sterren zonder vaste baan, waarvoor de donkerheid van de duisternis voor eeuwig is weggelegd.’

‘Herders die zich weiden’ verwijst vanzelfsprekend naar ouderlingen die zichzelf in de gemeente bedienen, en zich misschien zelfs voordoen als gezalfde getrouwe slaven. De gelijkenis dat zij zijn als ‘sterren zonder vaste baan’ lijkt te suggereren dat zij zich presenteren als geestelijk leiders, terwijl hun ‘leiding’ zo onbetrouwbaar is als het navigeren aan de hand van een vallende ster.

Net zoals Jezus de Farizeeën vroeg hoe zij dachten dat zij aan het oordeel van Gehenna zouden ontkomen, zo verwijst de eigenaardige beschrijving ten aanzien van het ‘tweemaal gestorven’ zijn, dat het wel moet betekenen dat hun wandeling op het verraderlijke pad al reeds heeft geleid tot hun veroordeling ten aanzien van de tweede dood.

Omdat ditzelfde oordeel ook in het verschiet ligt ten aanzien van de boze slaven uit de illustraties van Christus, moet ‘de leer van Bileam’ uiteindelijk uit hen voortkomen.

‘DAT GIJ DIE VROUW IZEBEL TOLEREERT’

Nog een andere beruchte Baäl-aanbidster was koningin Izebel. En ook Jezus noemt haar als zijnde een slechte invloed op de gemeente tijdens de dag van Jehovah. In Openbaring 2:20 richt de Heer Jezus zich tot zijn gemeente en zegt: ‘Niettemin heb ik dit tegen u, dat gij die vrouw Ize̱bel, die zich een profetes noemt, tolereert, en zij leert en misleidt mijn slaven, zodat zij hoererij bedrijven en dingen eten die aan afgoden ten slachtoffer zijn gebracht.

Als commentaar met betrekking tot de betekenis van dit vers geeft het Wachttorengenootschap vrijelijk toe dat er jaarlijks tienduizenden Jehovah’s Getuigen uit de gemeenten worden verdreven vanwege het beoefenen van verschillende vormen van seksuele immoraliteit. Dit ligt echter in lijn met wat Paulus de gemeenten adviseerde om te doen ten aanzien van hoereerders die zich in hun midden bevonden welke geen berouw betoonden. Er mag dus ook van uit worden gegaan dat het niet waarschijnlijk zal zijn dat Jezus zijn huidige discipelen zal veroordelen ten aanzien van het tolereren van dit specifieke aspect ten aanzien van immoraliteit. Als we dit voor waar aannemen, hoe moet er dan echter worden aangekeken tegen de manier waarop er vanuit de organisatie wordt omgegaan met praktiserende pedofielen? Bevindt het Wachttorengenootschap zich in een positie waarin het terecht met volle trots zou kunnen verkondigen dat het met dezelfde mate van ijver alle goddeloze pedofielen uit het midden van zijn organisatie uitsluit, als waarmee het ook tienduizenden overspelige jonge volwassenen en tieners aanpakt?

Jezus vertelde verder ten aanzien van Izebel: ‘En ik heb haar tijd gegeven om berouw te hebben, maar zij wil geen berouw hebben van haar hoererij. Zie! Ik sta op het punt haar op een ziekbed te werpen, en hen die overspel met haar plegen, in grote verdrukking te brengen, tenzij zij berouw hebben van haar daden. En haar kinderen zal ik met dodelijke plagen doden, zodat alle gemeenten zullen weten dat ik het ben die de nieren en harten doorzoekt, en ik zal een ieder van U geven overeenkomstig UW daden.’

Merk op dat Jezus Izebel en haar minnaars hun gang zal laten gaan tot aan het moment dat hij haar en haar kinderen in ‘grote verdrukking’ zal brengen – klaarblijkelijk tijdens de grote verdrukking. Er blijkt hier dus duidelijk sprake te zijn van het feit dat er een izebelliaanse invloed van immoraliteit zal zijn binnen de gemeente, die zal aanhouden tot aan het moment dat Christus hier permanent een einde aan zal maken. Het punt dat hier wordt benadrukt is echter dat Jezus niet enkel en alleen de overspelers zal bestraffen. Christus zal tevens hen veroordelen die ‘deze vrouw Izebel tolereren’ en ditzelfde geldt ook voor hen die aan de leerstellingen van Bileam vasthouden. Omdat zowel Bileam als Izebel behoort tot de gemeenten, terwijl zij tegelijkertijd de beoefening van afgoderij onder de ware discipelen van Christus bevorderden, waarbij bleek dat zij ook een zekere mate van succes boekten, zou het dan ook zo kunnen zijn dat het soort afgoderij dat zij bevorderden hetzelfde soort van afgoderij betreft dat momenteel plaatsvindt ten aanzien van de verering van de Wachttoren-organisatie zelf? Laten we de volgende feiten eens nader beschouwen.

Het is een onbetwistbaar feit dat het gevoerde beleid van de Wachttoren-organisatie op zowel subtiele als onsubtiele wijze de slachtoffers van pedofilie en hun families monddood heeft gemaakt, om de Organisatie niet te belasten met al deze schandalen. De redenering is altijd geweest dat niemand van dergelijke slechtheid dient af te weten, om zodoende geen smet te werpen op Jehovah’s naam. Er heerst dus een sterke neiging tot geheimhouding, wat tevens duidelijk de belangen dient van de daders die zich schuldig maken aan dit soort gruweldaden tegen kinderen. Het is nu een kwestie van publieke bewustwording ten aanzien van het feit dat het Wachttorengenootschap zijn ouderlingen ontmoedigt om de gemeente te waarschuwen indien iemand wordt verdacht van pedofilie of zelfs indien bewezen wordt geacht dat zich een seksueel roofdier in hun midden bevindt, waardoor nog meer kinderen het risico lopen om slachtoffer te worden. Zelfs indien een pedofiel wordt uitgesloten, wordt de exacte reden van uitsluiting nog steeds niet aan de gemeente bekendgemaakt.

Hoewel elke afzonderlijke gemeente van Jehovah’s Getuigen de bevoegdheid heeft om tijdens vergaderingen extra tijd te besteden aan het bespreken van onderwerpen die specifiek zijn toegespitst op de ‘lokale behoeften’ van de betreffende gemeente, grijpen de ouderlingen zelden zulk soort kansen aan om de gemeente te waarschuwen indien blijkt dat zich een (verdachte) pedofiel in hun midden bevindt. Zonder enige twijfel blijkt hieruit dat de gemeente de instandhouding van de illusie ten aanzien van de bewering dat de gemeente een geestelijk paradijs is belangrijker vindt dan de veiligheid en het welzijn van kinderen.

Zo’n goddeloze wijze van redeneren heeft ervoor gezorgd dat de gemeenten verstrikt zijn geraakt in de val ten aanzien van het tolereren van een zekere vorm van baälisme. Door de naam van Jehovah op zo’n wijze aan te roepen, door de betreffende slachtoffertjes te vertellen dat zij dienen te ‘wachten op Jehovah’ met betrekking tot de toepassing van gerechtigheid, is het alsof de gemeenten het offeren van kinderen heiligt vanwege het tolereren dat er binnen deze gemeenten op demonische wijze de deur wordt geopend voor pedofilen. Kan er ten aanzien van deze mannen niet terecht worden gezegd dat zij aan zowel Jehovah als aan Moloch hun trouwe eed afzweren?

Ironisch genoeg blijkt dat het feitelijke schandaal ten aanzien van kindermisbruik binnen de organisatie qua smet op Jehovah’s naam in het niet valt in vergelijking tot de mate van schande die over Jehovah’s naam wordt gebracht als gevolg van de schandalige wijze waarop het leiderschap van de Organisatie met dit probleem is omgegaan. Misschien is de grootste ironie echter wel dat degenen die op dit moment de misbruikte slachtoffertjes afwimpelen met het advies om ‘op Jehovah te wachten’ zich in de nabije toekomst zullen realiseren dat zij zich in de situatie zullen bevinden dat Gods oordeel voor henzelf zal klaarliggen zodra het wachten voorbij is.

Het oordeel dat Jehovah uiteindelijk over Jeruzalem heeft laten komen, was in overeenstemming met hetgeen de Wet in Leviticus 20:3-5 voorschreef: ‘En wat mij betreft, ik zal mijn aangezicht tegen die man keren, en ik wil hem uit het midden van zijn volk afsnijden, omdat hij van zijn nageslacht aan Mo̱lech heeft gegeven, om mijn heilige plaats te verontreinigen en mijn heilige naam te ontheiligen. En mocht het volk van het land moedwillig de ogen verbergen voor die man als hij van zijn nageslacht aan Mo̱lech geeft, door hem niet ter dood te brengen, dan zal ik, van mijn kant, stellig mijn aangezicht tegen die man en zijn familie richten, en ik zal hem en allen die samen met hem immorele gemeenschap hebben door immorele gemeenschap met Mo̱lech te hebben, werkelijk uit het midden van hun volk afsnijden.’

Het schijnt blijkbaar zo geweest te zijn dat gedurende de dagen van Zefanja het volk opzettelijk het gebruik van het offeren van kinderen in hun midden negeerde. Het feit dat zij erin faalden om zich aan de Wet te houden heeft Jehovah de Almachtige ertoe gedwongen om te handelen vanuit zijn eigen naam. Jehovah’s gevoel van gerechtigheid heeft hem verplicht om een eigen soort van mensenoffer uit te voeren door middel van het opeisen van de levens van de priesters van Baäl, om hen zodoende uit te roeien. In Zefanja 1:7-9 staat: ‘Bewaar het stilzwijgen voor het aangezicht van de Soevereine Heer Jehovah; want de dag van Jehovah is nabij, want Jehovah heeft een slachtoffer bereid; hij heeft zijn genodigden geheiligd. “En het moet geschieden op de dag van Jehovah’s slachtoffer dat ik aandacht wil schenken aan de vorsten, en aan de zonen van de koning, en aan al degenen die buitenlandse kledij dragen. En ik wil aandacht schenken aan iedereen die op die dag het podium bestijgt, degenen die het huis van hun meesters met geweld en bedrog vullen.’

De vorsten en priesters van Baäl, die ‘buitenlandse kledij dragen’, moet corresponderen met de Bileam-en-Izebel-factie welke in de gemeente zal bestaan tijdens de dag van Jehovah. Wees er ten stelligste van overtuigd dat Jehovah op dezelfde wijze actie zal ondernemen tegen de vertegenwoordigers van Baäl binnen de organisatie van Jehovah’s Getuigen, om zodoende zijn eigen naam te heiligen en om deze te reinigen van alle smet.

‘AANDACHT SCHENKEN AAN DE MANNEN DIE STOLLEN OP HUN DROESEM’

De uitvoering van Gods oordeel is altijd grondig. Toen Jeruzalem werd vernietigd, was het alsof God de stad nauwkeurig heeft doorzocht met de bedoeling om elke goddeloze, zelfingenomen man met wortel en al uit te roeien en te vernietigen. God bevindt zich bij uitstek in de ultieme positie om dat oordeel te bewerkstelligen omdat hij in ieders hart kan kijken. Vandaar dat Zefanja 1:12 ook zegt: ‘En het moet in die tijd geschieden dat ik Jeru̱zalem zorgvuldig met lampen zal doorzoeken, en ik wil aandacht schenken aan de mannen die stollen op hun droesem en die in hun hart zeggen: “Jehovah zal geen goed doen en hij zal geen kwaad doen.”’

Het Wachttorengenootschap impliceert dat Jehovah een zorgvuldige zoektocht zal uitvoeren binnen de heidense christenheid, om zodoende de goddeloze individuen op te kunnen sporen, om hen vervolgens uit de weg te ruimen. Dit slaat echter helemaal nergens op; evenmin is dit in harmonie met de Schrift. Het komt er in feite op neer, zoals het Wachttorengenootschap dit zelf leert, dat het Gods doelstelling is om personen uit de christenheid weg te halen, voordat God de christenheid zal vernietigen. Indien de totale christenheid uiteindelijk volledig vernietigd moet worden, waarom zou God dan op zorgvuldige wijze deze institutie doorzoeken, om zodoende goddeloze mannen te kunnen vinden om deze vervolgens te vernietigen?

Om de een of andere onbekende reden heeft het Genootschap de verwijzing naar ‘de mannen die stollen op hun droesem’ uit de Engelse versie van de studie-uitgave van de Nieuwe- Wereldvertaling verwijderd, terwijl dit in het Hebreeuws en in de meeste andere vertalingen wel letterlijk op deze wijze wordt uitgedrukt. In de Engelse uitgave van de Nieuwe- Wereldvertaling staat in Zefanja 1:12: ‘At that time I will carefully search Jerusalem with lamps, and I will call to account the complacent ones, who say in their heart, “Jehovah will not do good, and he will not do bad.”’ Wat illustreren deze mannen, welke zijn zoals de droesem die op de bodem van een wijnvat ligt? Een dergelijke illustratie geeft aan dat deze ‘inschikkelijke of zelfvoldane’ mannen (complacent ones) zich diep in de organisatie hebben genesteld, zoals het bezinksel dat zakt naar de bodem van een vat oude wijn. Daarom is God ook vastbesloten om hen zorgvuldig uit te zoeken.

In de brief van Jezus aan de gemeente in Thyatira, dezelfde gemeente die ook de invloed van Izebel tolereerde, zouden zij weten dat Jezus de ‘nieren en de harten’ zal doorzoeken om zodoende onze innerlijke gedachten te kunnen bepalen, en als gevolg daarvan ook hun verdiende beloning of bestraffing. In harmonie daarmee worden degenen die zelfvoldaan (complacent) worden genoemd beschreven als zijnde onverschillig ten aanzien van hun genegenheid, waarbij zij in de veronderstelling verkeren dat zij nooit ter verantwoording geroepen zullen worden. Zij die in hun hart zullen zeggen: ‘Jehovah zal geen goed doen en hij zal geen kwaad doen’, onthullen dat zij Jehovah kennen, net zoals Bileam, maar zij verkeren echter niet in de veronderstelling dat God ook daadwerkelijk zijn beloften en waarschuwingen ten aanzien van hun bestraffing waar zal maken.

Zelfs indien zou blijken dat dergelijke mannen vele jaren dienst hebben verricht en hebben bijgedragen aan de groei van Gods organisatie, zal, wanneer de tijd is aangebroken om zijn slaven te belonen, het oordeel van Jehovah luiden: ‘En hun vermogen moet tot plundering worden en hun huizen tot een verlaten woestenij. En zij zullen huizen bouwen, maar zij zullen ze niet bewonen; en zij zullen wijngaarden planten, maar zij zullen de wijn ervan niet drinken’ (Zefanja 1:13).

Zij zijn als de slechte en luie slaven aan wie de bezittingen van hun meester werden toevertrouwd, maar die tijdens het laatste oordeel ontrouw zullen blijken te zijn geweest ten aanzien van de geestelijke rijkdommen die aan hen werden toevertrouwd. Christus zal hen van hun rijkdommen ontdoen en zal hen uit hun functie verwijderen. Zoals Jezus zei in verwijzing naar het oordeel over de boze slaven: ‘Daar zult GIJ wenen en knarsetanden.’

‘DAT ER EEN GESCHREEUW UIT DE VISPOORT KLINKT’

In overeenstemming met het oordeel ten aanzien van het wenen en knarsetanden dat zal worden opgelegd aan de goddeloze en zondige slaaf, heeft Zefanja vastgesteld dat ditzelfde kwellende oordeel ook zal worden uitgesproken over de ongetrouwe dienaren van Jehovah in Jeruzalem, waarover we in Zefanja 1:10-11 kunnen lezen: ‘“En het moet op die dag geschieden,” is de uitspraak van Jehovah, “dat er een geschreeuw uit de Vispoort klinkt, en een gejammer uit het tweede stadsgedeelte, en een luid gekraak uit de heuvels. Jammert, GIJ inwoners van Ma̱ktes, want heel het volk van handelaars is tot zwijgen gebracht; allen die zilver afwegen, zijn afgesneden.”’

De oude stad Jeruzalem had twaalf poorten, evenals het symbolische Nieuwe Jeruzalem uit Openbaring, wat het verheerlijkte Koninkrijk van God vertegenwoordigt na Armageddon. Het ‘geschreeuw dat uit de Vispoort klinkt’ lijkt een symbolische uitdrukking te zijn voor de angst van degenen wier geestelijke werken ten behoeve van het Koninkrijk zullen worden verbrand tijdens de dag van Jehovah.

In tegenstelling tot de leerstellingen van het Wachttorengenootschap dat Christus in 1918 de geestelijke tempel van God heeft gezuiverd moet men zichzelf ervan verzekeren dat de ‘grote dag van Jehovah’ niet ongemerkt en zonder duidelijk waarneembare gebeurtenissen voorbij zal gaan. De daadwerkelijke loutering van Gods tempel ten aanzien van het kwade dat zich daarbinnen bevindt moet ongetwijfeld slaan op hetgeen Zefanja heeft voorzegd: ‘De grote dag van Jehovah is nabij. Hij is nabij en haast zich zeer. Het geluid van de dag van Jehovah is bitter. Aldaar laat een sterke man een kreet horen. Die dag is een dag van verbolgenheid, een dag van benauwdheid en van radeloze angst, een dag van onweer en van verwoesting, een dag van duisternis en van donkerheid, een dag van wolken en van dikke donkerheid, een dag van hoorngeschal en van alarmsignaal, tegen de versterkte steden en tegen de hoge hoektorens.

Zoals Jezus voorspelde, zal Jehovah’s oordeel als eerste over zijn eigen huis worden afgeroepen gedurende het einde van het huidige samenstel van dingen, dat onder andere wordt gemarkeerd door wereldwijde oorlogvoering. Tijdens de verwarring die zal ontstaan naar aanleiding van deze oorlogen, voorspelde Jezus dat Gods heilige plaats zal worden verwoest. Klaarblijkelijk is dat hetgeen wat er in de bovengenoemde vers wordt onderstreept. De dag van ‘onweer en verwoesting […] tegen de versterkte steden en tegen de hoge hoektorens’ is een verwijzing naar Jehovah’s aardse zichtbare organisatie. Noch al het goud, noch al het zilver van de Wachttoren-organisatie zal kunnen dienen als verzoening ten aanzien van Jehovah’s woede.

Indien er sprake zou kunnen zijn van enige vorm van twijfel ten aanzien van het feit dat dit oordeel over de christelijke gemeente zal worden gebracht, geeft de christelijke schrijver Jakobus een soortgelijke waarschuwing af als die we in Zefanja kunnen terugvinden. Gericht aan de gezalfde christenen uit de twaalf stammen van het geestelijke Israël lezen we in Jakobus 5:1-3: ‘Welaan nu, GIJ rijken, weent en jammert om UW ellenden die over U komen. UW rijkdom is verrot en UW bovenklederen zijn door de mot aangetast. UW goud en zilver is weggeroest, en hun roest zal tot een getuigenis tegen U zijn en UW vleesdelen verteren. Iets wat gelijk is aan vuur hebt GIJ in de laatste dagen opgestapeld.

‘O NATIE DIE NIET VAN SCHAAMTE VERBLEEKT’

In Zefanja 2:1-3 maakt Jehova ten aanzien van zijn wederkerige natie zijn eisen bekend waarmee individuele personen redding zouden kunnen verkrijgen tijdens de oordeelsperiode: ‘Verzamelt U, ja, komt bijeen, o natie die niet van schaamte verbleekt. Voordat de inzetting iets het licht doet zien, voordat de dag is voorbijgegaan net als kaf, voordat over ulieden de brandende toorn van Jehovah komt, voordat over U de dag van Jehovah’s toorn komt, zoekt Jehovah, al GIJ zachtmoedigen der aarde, die Zíȷ́n rechterlijke beslissing hebt volbracht. Zoekt rechtvaardigheid, zoekt zachtmoedigheid. Wellicht zult GIJ verborgen worden op de dag van Jehovah’s toorn.

Het Wachttorengenootschap identificeert de christenheid als de schaamteloze natie. Echter, indien dit het geval zou zijn geweest, hoe zou God dan van hen kunnen verwachten dat zij zich bijeen zullen verzamelen, om zodoende Jehovah te zoeken? Volgens het bovengenoemde vers is Gods vermaning ten aanzien van de zachtmoedigen uit de ‘natie die niet van schaamte verbleekt’ gericht aan diegenen die ‘zijn rechterlijke beslissing hebben volbracht’. Dit betekent in andere woorden dat God openlijk erkent dat niet alle personen die behoren tot deze natie gelijkmatig schuldig bevonden zullen worden.

Een andere opvallende inconsistentie ten aanzien van de interpretatie van de profetie aan de kant van het Wachttorengenootschap komt aan het licht zodra we Zefanja 3:5 ernaast leggen, waarin staat geschreven: ‘Jehovah was rechtvaardig in haar midden; hij placht geen onrecht te doen. Morgen na morgen bleef hij zijn eigen rechterlijke beslissing geven. Bij daglicht bleek ze niet te ontbreken. Maar de onrechtvaardige kende geen schaamte.

In welke zin zou Jehovah in het midden van de christenheid verblijven, om zodoende ‘morgen na morgen’ zijn eigen rechterlijke beslissingen bekend te maken? Op behendige wijze ontwijkt het Wachttorengenootschap het verstrekken van iedere vorm van commentaar ten aanzien van dit vers. Echter blijkt zonder enige twijfel dat de enige organisatie waar God zelf verblijft om zodoende zijn goddelijke raad bekend te maken binnen de gemeente van Christus is, en nergens anders. Daarom kan het ook niet anders dan dat er met de ‘natie die niet van schaamte verbleekt’ wordt verwezen naar de organisatie die haar fundering heeft gebouwd rondom het christelijke Israël Gods.

Gezien vanuit Jehovah’s standpunt is zijn eigen organisatie geworden tot een opstandige en onderdrukkende stad, net zoals het oude Jeruzalem toen dat nog de thuisbasis vormde voor Jehovah’s tempel van aanbidding. Evenzo moet de ‘onrechtvaardige’ die ‘geen schaamte kent’ zich wel verschansen binnen het bestuur van de organisatie.

Echter, beschikken de onderdrukkende rechters en priesters die heersen over de corrupt geworden stad welke in het volgende vers wordt beschreven daadwerkelijk over een overeenkomstige tegenhanger binnen het Wachttorengenootschap? ‘Wee haar die weerspannig is en zich bezoedelt, de onderdrukkende stad! Ze heeft niet naar een stem geluisterd; ze heeft geen streng onderricht aanvaard. Op Jehovah heeft ze niet vertrouwd. Tot haar God is ze niet genaderd. Haar vorsten in haar midden waren brullende leeuwen. Haar rechters waren avondwolven die beenderen niet afknaagden tot de morgen.

Zoals op talloze plaatsen in de Bijbel wordt vermeld, beoordeelt God de leiders van zijn volk aan de hand van hogere normen en standaarden ten aanzien waarvan zij hun werken zullen moeten gaan verantwoorden. Deze waarheid werd, gezien vanuit Jehovahs verheven standpunt, door middel van de profeten uitgesproken.

Echter, op welke wijze zouden de heersende vorsten en rechters die verblijven in het midden van Jehovah’s Getuigen vanuit Jehovah’s perspectief kunnen worden beschouwd als ‘brullende leeuwen’ en verslindende wolven? Welnu, als voorbeeld met betrekking tot hun onbarmhartigheid en tirannie heeft het Wachttorengenootschap het beleid ingesteld om op korte en bondige wijze Jehovah’s Getuigen uit te sluiten voor bepaalde overtredingen. Schijnbaar geldt dit in het bijzonder voor diegenen die een bloedtransfusie accepteren, in militaire dienst gaan, of in gevallen waarbij slachtoffers van seksueel misbruik zich hierover uitspreken tegen de media.

In de gevallen waarbij degenen die een bloedtransfusie accepteren, of zich bij het leger aansluiten, wil het Wachttorengenootschap niet openlijk de indruk wekken bij de betreffende overheden/regeringen dat het zich schuldig maakt aan dwang of aan dreigementen tot uitsluiting, waarmee het probeert om bij Jehovah’s Getuigen gehoorzaamheid af te dwingen. In werkelijkheid bestaat er geen verschil tussen disassociatie en uitsluiting, waarbij het laatste plaatsvindt zonder dat er sprake is van een juridische hoorzitting of dat er sprake is van enig recht waarmee iemand in beroep kan gaan tegen het besluit. Het Wachttorengenootschap claimt dat een ieder die bepaalde beginselen van het geloof overtreedt automatisch zichzelf dissocieert, en zich dan ook niet langer meer een van Jehovah’s Getuigen mag noemen.

Disassociatie werd gebruikt tegen een mannelijk misbruikslachtoffer uit Zweden, waarvan de zaak werd uitgezonden op nationale televisie. Blijkbaar beschouwt het Wachttorengenootschap het als een daad van verloochening van iemands geloof wanneer een slachtoffer van pedofilie publiekelijk de zondigheid blootlegt welke jegens hem is begaan binnen de gemeente. Zonder enige juridische hoorzitting van welke aard dan ook, of zonder het verschaffen van enige vorm van geestelijke hulp door de ouderlingen uit die gemeente, sloten deze ouderlingen de betreffende broeder uit van de gemeente en dreigden zij zelfs de politie te zullen bellen indien hij het zou proberen om zijn lokale koninkrijkszaal te betreden om zodoende een openbare vergadering bij te wonen. Om te voorkomen dat zij als onbarmhartige en meedogenloze vervolgers van misbruikslachtoffers zouden worden bezien vanwege het feit dat zij deze slachtoffers op koelbloedige wijze uitsluiten, houdt het Wachttorengenootschap vast aan zijn standpunt dat dergelijke individuen zichzelf op vrijwillige basis hebben gedissocieerd vanwege bepaalde handelingen. Hoe verraderlijk!

En hoe treffend is dan ook de uitspraak van Jehovah in Ezechiël 34:4 ten aanzien van de nalatige herders: ‘De ziek geworden dieren hebt GIJ niet gesterkt en het kranke hebt GIJ niet genezen, en het gebrokene hebt GIJ niet verbonden, en het weggedrevene hebt GIJ niet teruggebracht, en het verlorene hebt GIJ niet gezocht, maar met hardvochtigheid hebt GIJ hen in onderworpenheid gehad, ja, met tirannie.’

Interessant feit is dat Nicodemus zich op een bepaald moment uitsprak tegenover zijn mede-Farizeeërs om zodoende Jezus te verdedigen door te zeggen: ‘Onze wet oordeelt een mens toch niet zonder hem eerst te hebben gehoord en te hebben vernomen wat hij doet?’ Het lijkt erop dat het Wachttorengenootschap zichzelf dezelfde on-Bijbelse tactiek heeft eigen gemaakt als de Farizeeën ten aanzien van het omgaan met degenen die zij als hun vijanden bestempelen.

‘HAAR PRIESTERS ZELF ONTWIJDDEN WAT HEILIG WAS’

Zefanja zegt verder in hoofdstuk 3:4: ‘Haar profeten waren onbeschaamd, waren mannen van verraad. Haar priesters zelf ontwijdden wat heilig was; zij deden de wet geweld aan.

Op welke manier hebben Jehovah’s moderne priesters datgene ontwijd wat heilig is? Een van deze manieren betreft het aannemen van niet-christelijke advocaten om hen in een positie te plaatsen waarin zij het Wachttorengenootschap dienen te vertegenwoordigen. Mannen van de wereld inhuren om zodoende de waarheid te verdedigen binnen het gerechtshof waarbij zij als de vertegenwoordigers van gezalfde christenen dienen op te treden, waarbij zij vaak worden ingezet om te pleiten tegen de belangen van misbruikte kinderen – dat mag zeker als treffend voorbeeld worden genoemd ten aanzien van het ontwijden wat heilig is. Een andere wijze waarop de ‘priesters’ van Bethel hebben ontheiligd wat heilig is, is door misbruik te maken van de financiële middelen welke op vrijwillige basis als bijdrage werden gedoneerd ter bevordering en ondersteuning van de bediening van Christus Koninkrijk, en door christelijke dienaren in dienst te nemen ten behoeve van zaken die niet vallen onder geestelijke doeleinden. Hoe is hieraan vormgegeven? Primair kan verwezen worden naar het publiceren van het tijdschrift Ontwaakt!.

Overweeg eens de volgende feiten: het Wachttorengenootschap maakt gebruik van het werk dat door duizenden vrijwilligers en fabrieksarbeiders wordt verricht, om zodoende een publicatie te fabriceren die zeer weinig geestelijke waarde bevat. Niet alleen dat, er wordt ook een beroep gedaan op het werk van miljoenen verkondigers en pioniers, die door middel van hun bediening zijn toegewijd om zodoende de waarheid over God en Christus te verkondigen, waarvan wordt verwacht dat zij hun tijd, hun energie en hun middelen gebruiken om miljoenen kopieën te verspreiden van een Reader’s Digest-achtige publicatie. Dit wil niet zeggen dat het tijdschrift Ontwaakt! niet informatief is; het is gewoon een feit dat de meeste artikelen in dit tijdschrift over algemene alledaagse dingen gaan. Men zou eerder een recept in de Ontwaakt! aantreffen dan een artikel dat volledig op de Bijbel is georiënteerd.

Het zou voor iemand heel moeilijk zijn om zich voor te kunnen stellen dat de apostel Paulus zijn leven in gevaar zou hebben gebracht met betrekking tot de verspreiding van zulk soort op de wereld gerichte pap, zoals die in de Ontwaakt! teruggevonden zou kunnen worden. Nu dit het geval blijkt te zijn, hoe kan Bethel dan nog zeggen dat Jehovah’s oordeel in Ezechiël 22:26 niet van toepassing is op henzelf? ‘Haar priesters zelf hebben mijn wet geweld aangedaan en zij blijven mijn heilige plaatsen ontwijden. Tussen het heilige en het gewone.’

Dit blijkt zonder enige twijfel uit de kostenbesparende maatregel die in 2006 werd ingevoerd, waarbij de publicatie van het Ontwaakt!-tijdschrift in plaats van twee keer per maand werd gereduceerd naar een enkele uitgave per maand. Het Wachttorengenootschap verklaarde zelfs dat de maandelijkse uitgave een grotere Bijbelse basis zou bevatten, wat met terugwerkende kracht een bevestiging is ten aanzien van de twijfelachtige geestelijke waarde die het tijdschrift Ontwaakt! biedt. Maar nadat 50 jaar lang deze publicatie in naam van Jehovah werd voorgeschoteld aan het grote publiek, is het absoluut begrijpelijk waarom Jehovah zichzelf beledigd zou kunnen voelen door het geweld dat zijn priesters hem hebben aangedaan, vanwege het feit dat zij niet in staat waren om het heilige van het gewone te onderscheiden.

‘TOT EEN ZUIVERE TAAL DOEN OVERGAAN’

Er blijkt ook duidelijk dat de zieners van het Wachttorengenootschap op een bewuste wijze de Geschriften hebben verdraaid om zodoende de valse leerstelling te ondersteunen dat de dag van Jehova in 1914 begon. Een van de voornaamste kenmerken ten aanzien van de frauduleuze handelingen van het Wachttorengenootschap heeft te maken met ‘de overgang tot een zuivere taal’, waarover Zefanja voorspelde dat God die zou bewerkstelligen. Spreken Jehovah’s Getuigen de profetische ‘zuivere taal’? Ten aanzien hiervan stelt het Genootschap door middel van de Wachttoren-uitgave van 15 augustus 2008 dat de ‘zuivere taal’ eenvoudigweg kan worden aangeleerd door middel van het bestuderen van de Bijbel, in combinatie met de Bijbelse lectuur die door het Wachttorengenootschap wordt gepubliceerd. Maar aangezien deze publicatie al het onbetwistbare bewijs heeft geleverd dat de 1914-parousia-leerstelling van het Wachttorengenootschap een volledig verzinsel betreft, hoe zou het dan mogelijkerwijs dan zo kunnen zijn dat Jehovah’s Getuigen de taal van de waarheid spreken? De waarheid is dat zij die niet spreken. Overweeg eens hetgeen wat de profetie van Zefanja ten aanzien hiervan zegt: ‘“Daarom, blijft mij verwachten,” is de uitspraak van Jehovah, “tot de dag dat ik opsta tot de buit, want mijn rechterlijke beslissing is, natiën te vergaderen, dat ik koninkrijken bijeenbreng, teneinde mijn openlijke veroordeling erover uit te storten, heel mijn brandende toorn; want door het vuur van mijn ijver zal heel de aarde verslonden worden. Want dan zal ik volken tot een zuivere taal doen overgaan, opdat zij allen de naam van Jehovah aanroepen, teneinde hem schouder aan schouder te dienen.”’

Houd in gedachten dat het thema van de profetie van Zefanja de naderende dag van Jehovah betreft. Daarom vermaant God zijn volk ook om daar vol verwachting naar te blijven uitkijken. De profetie verklaart duidelijk dat de overgang tot het spreken van zuivere taal pas zal plaatsvinden op de dag waarop Jehovah zal opstaan om de buit (de natiën) te plunderen – wat verwijst naar de periode van het oordeel – tijdens de verkondiging van de aanklacht. ‘Want dan’ – tijdens de tenuitvoerbrenging van Jehovah’s ‘rechterlijke beslissing’ –zal zijn wanneer er tot deze verandering zal worden overgegaan. In ieder geval is dat wat de Bijbel zegt.

Om de waarheid nog verder vast te kunnen stellen ten aanzien van het moment wanneer deze overgang zal plaatsvinden, geeft Zefanja 3:11-13 aan dat de overgang naar het spreken van de zuivere taal zal voortkomen ten gevolge van het vurige oordeel van Jehovah dat de onbeschaamde priesters en hoogmoedige rechters uit het midden van Gods gemeente zal verwijderen – diegenen die met een ‘verraderlijke tong’ spreken en degenen die Jehovah’s Getuigen ertoe zouden hebben verleid om te geloven dat God in het verleden al koning geworden is.

In tegenstelling tot alles wat het Wachttorengenootschap in het verleden ooit heeft gepubliceerd, zal de grote zuivering pas plaatsvinden direct voordat de zachtmoedigen de aarde zullen beërven.

In Zefanja 3:11-13 staat: ‘Op die dag zult gij niet beschaamd staan wegens al uw handelingen waarmee gij tegen mij in overtreding zijt geweest, want dan zal ik uit uw midden uw hoogmoedige uitgelatenen verwijderen; en gij zult nooit weer hoogmoedig zijn op mijn heilige berg. En ik zal stellig in uw midden een nederig en gering volk doen overblijven, en zij zullen werkelijk hun toevlucht zoeken bij de naam van Jehovah. Wat de overgeblevenen van I̱sraël betreft, zij zullen geen onrecht doen, noch leugen spreken, noch zal er in hun mond een bedrieglijke tong worden gevonden; want zijzelf zullen weiden en zich werkelijk uitgestrekt neerleggen, en er zal niemand zijn die hen doet beven.’

‘Hoogmoedige uitgelatenen’ is een toepasselijke beschrijving van het leiderschap van Jehovah’s Getuigen. Het zijn zij die op hoogmoedige wijze hebben verkondigd dat zijzelf de sprekers zijn van zuivere waarheid. Het zijn zij die de waarheid op sluwe wijze hebben verdraaid om zodoende hun eigen leugens kracht bij te zetten, en die door middel van een verraderlijke tong zichzelf in staat hebben gesteld om miljoenen zachtmoedige schapen ervan te overtuigen dat zijzelf de enigen op aarde zijn die de autoriteit hebben om namens God te mogen spreken.

En zoals hoogmoedige Farizeeërs treden zij op de meest meedogenloze wijze op tegen een ieder die hen niet verheerlijkt, en met name de slachtoffers van kindermisbruik.

Maar hun dag komt naderbij – Jehovah’s dag zal hen van hun tronen verstoten. Jehovah zal de zelfverheerlijkende en zelfvoldane mannen die stollen op hun droesem uit het midden van zijn volk verwijderen en van zijn ‘heilige berg’ verbannen.

Dat dit oordeel over het Wachttorengenootschap zal worden uitgestort blijkt evident uit het feit dat de zachtmoedigen die het vurige oordeel zullen overleven ‘hun toevlucht zullen vinden bij de naam van Jehovah’. Met andere woorden, de overlevenden zullen Jehovah’s Getuigen zijn.

De ruwe waarheid is dat Jehovah nog geen koning geworden is. Zijn koningschap zal uiteindelijk realiteit worden zodra hij het wetteloze element uit zijn organisatie heeft verwijderd en hij zijn volk heeft gelouterd van alle verontreiniging. Pas dan, en alleen pas dan, zal Jehovah ‘de taal van het volk laten overgaan in zuivere taal’.

Op dat moment zal het oordeel tot een besluit komen en zal Jehovah als koning over zijn volk heersen, zoals duidelijk blijkt uit de afsluitende woorden van de profetie van Zefanja: ‘Hef een vreugdegeroep aan, o dochter van Si̱on! Breek uit in juichkreten, o I̱sraël! Verheug u en heb van ganser harte uitbundige vreugde, o dochter van Jeru̱zalem! Jehovah heeft de oordelen die op u rustten weggenomen. Hij heeft uw vijand verwijderd. De koning van I̱sraël, Jehovah, is in uw midden. Gij zult geen rampspoed meer vrezen.’

Uiteraard zal dit betekenen dat het niet Jehovah’s bedoeling zal zijn om Babylon de Grote aan zijn oordeel te laten ontkomen, of door de vijanden van valse religie heen te zenden! En evenmin zal Jehovah als koning heersen te midden van de heidense christenheid!

God zal zijn oordelen, welke tot op dat moment op zijn volk rustten, wegnemen – maar pas nadat zij tot nederigheid zullen zijn gedwongen. Jehovah zal zich zwijgzaam betonen ten aanzien van zijn liefde, wat zal inhouden dat God zal stoppen om beschuldigende woorden te uiten.

De rampspoed die God zal toestaan om zijn volk te teisteren, zal zijn beoogde doel bereiken. Het zal de goddelozen en hoogmoedigen uit het midden van Gods gemeente doen verdampen en zal de weg vrijmaken voor hen die God waarlijk vrezen en die volledig op hem vertrouwen. God zal dan ‘verheugd zijn vanwege jullie vreugdegeroep en uitbundige vreugde’.