“Hoort, o GIJ bergen, het rechtsgeding van Jehovah, ook…, GIJ grondvesten der aarde; want Jehovah heeft een rechtsgeding met zijn volk, en met I̱sraël zal hij argumenteren”
-Micha 6:2-
De profetie van Micha opent met Jehovah die een vrees inboezemende waarschuwing laat uitgaan naar de aarde voordat hij aan zijn vurige afdaling begint. Jazeker, Jehovah God zal zelf naar beneden komen en uit de hemel afdalen. Hij komt naar beneden om de zaken recht te zetten! De afdaling van de Almachtige God vanuit zijn woonplaats in de hoogste hemel, tot aan onze kleine aardbol, zal zo ontzagwekkend en verschrikkelijk zijn dat het zal zijn alsof de bergen zullen smelten door de heerlijkheid van zijn aanwezigheid.
Micha 1:3-4 verwoordt het op de volgende manier: ‘Want ziet! Jehovah gaat uit van zijn plaats, en hij zal stellig neerdalen en treden op de hoge plaatsen der aarde. En de bergen moeten onder hem smelten, en de laagvlakten zelf zullen vaneensplijten, als was vanwege het vuur, als water dat van een steile plaats wordt gestort.’
Wat heeft de grote God Jehovah ertoe gedwongen om zo’n drastische actie te nemen dat hij zijn eigen woonplaats in de hemel moet verlaten om naar deze kleine planeet te komen? God beantwoordt die vraag in het volgende vers van Micha: ‘Vanwege de opstandigheid van Ja̱kob is dit alles, ja, vanwege de zonden van het huis van I̱sraël.’
‘Dit alles’ is te wijten aan het feit dat Jehovah een rechtszaak voert tegen zijn eigen huis – zijn volk. Maar dit is geen gewone rechtszaak. Nee… allesbehalve gewoon; want niet alleen is God de aanklager in deze zaak, hij vervult ook de rol van de rechtvaardige Vervolger en onpartijdige Rechter! Wie zou onder deze omstandigheden in de illusie kunnen verkeren dat hij met succes tegen God zou kunnen pleiten?
Maar welke juridische obstakels zouden aan deze situatie ten grondslag liggen, en op basis waarvan voert God in eerste instantie een rechtszaak? De rechtsgrondslag is gebaseerd op het feit dat het volk Israël een plechtig bindend verbond met God heeft gesloten. En het komt doordat dit verbond is geschonden naar aanleiding van de begane zonden, de koppigheid en de misplaatste trots van de aan God toegewijde mensen, die er in het verleden ook voor verantwoordelijk waren dat God zijn aarde-schuddende oordeel over zich hebben afgeroepen en dit opnieuw zullen doen.
Natuurlijk kwam God niet letterlijk uit de hemel naar beneden, net als dat de bergen niet letterlijk als was voor zijn aangezicht smolten. In werkelijkheid werden Gods oordelen in het verleden altijd eerst vooraf aangekondigd door zijn aardse profeten, zodat zij de rechtszaak aan Gods volk en hun leiders konden voorleggen. En op het moment dat Jehovah vaststelde dat er op geen enkele wijze kon worden ontkend dat zijn volk schuldig werd bevonden aan hetgeen waar zij door hem voor werden aangeklaagd, wees hij een menselijke partij aan. In feite waren het twee menselijke partijen, namelijk de formidabele Assyrische en Babylonische legers, die onder verschillende omstandigheden werden aangesteld als de uitvoerders van Gods oordelen. Deze legers waren zo meedogenloos dat het was alsof ze de beschaving zelf te gronde zouden richten. En tot op zekere hoogte deden zij dit ook. Er is geen reden te bedenken om te geloven dat het komende oordeel zal afwijken van het patroon dat reeds in de Schrift staat vastgelegd.
Micha is een van de oudste profetische boeken uit de Bijbel. Toch is zijn boodschap bestemd om te worden vervuld tijdens ‘het eind der laatste dagen’, zodra Gods Koninkrijk de macht zal overnemen. Wat is naar aanleiding hiervan dan de betekenis van Micha ten aanzien van de christenen in onze huidige tijd?
De naam van de profeet zelf – Micha – is een verkorte vorm van de naam Michaël, wat natuurlijk de naam is van de aartsengel die elders in de profetie wordt beschreven als de redder van Jehovah’s volk. En zoals op toepasselijke wijze wordt weergegeven in de profetie van Micha, wordt er geprofeteerd dat de Messias in een soortgelijke hoedanigheid als redder zal gaan dienen.
Net zoals veel van de Hebreeuwse profeten beschrijft het boek Micha Jehovah’s oordeelsdag gezien vanuit de situatie uit de oudheid, zodat Gods gerechtelijke kwesties, die ooit betrekking hadden op het oude Israël en Juda, de vitale patronen zullen onthullen ten aanzien van het oordeel dat nog zal komen over het geestelijk Israël, ofwel de gemeente van Christus.
De reden waarom de Hebreeuwse profetieën van toepassing kunnen zijn op zowel het oude als het geestelijke Israël, is dat het geestelijke Israël oorspronkelijk is voortgekomen uit het oude Israël, dat het verving door het ‘Israël Gods’. Als voorbeeld hiervan kunnen we de vergelijking trekken met het feit dat Christus zijn gemeente oorspronkelijk oprichtte gebaseerd op de 12 apostelen, wat zonder enige twijfel diende als een patroon ten aanzien van de 12 stammen van Israël. Feitelijk was het verbond dat God met Abraham had gesloten van meet af aan bedoeld om een organisatie te vormen die bestaat uit Christus en zijn gezalfde volgelingen. Volgens Galaten 3:29 zal het authentieke zaad van Abraham het middel zijn waarmee God uiteindelijk alle natiën zal zegenen. Het feit dat beide organisaties, bestaande uit het fysieke en het geestelijke Israël, onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden, wordt verder bevestigd door het feit dat de 12 poorten van het symbolische Nieuwe Jeruzalem uit Openbaring zijn beschreven met de namen van de 12 zonen van Jakob, terwijl de 12 fundamentele stenen van de hemelse stad de namen bevatten van de 12 apostelen van Christus.
Op toepasselijke wijze verwijst het laatste vers uit de profetie van Micha naar het verreikende verbond tussen God en Abraham: ‘Gij zult de aan Ja̱kob geschonken waarachtigheid, de aan A̱braham geschonken liefderijke goedheid geven, die gij vanaf de dagen van weleer onder ede aan onze voorvaders beloofd hebt.’
Laten we, als bewijs van hoe de profetieën zijn bedoeld om van toepassing te zijn op de gemeente van Christus in plaats van de natie Israël, de laatste twee verzen van het 2de hoofdstuk van Micha beschouwen, waar staat: ‘Ik zal Ja̱kob beslist vergaderen, in zijn geheel; ik zal de overgeblevenen van I̱sraël zonder mankeren bijeenbrengen. In eenheid zal ik hen stellen, als schapen in de kooi, als een kudde midden in haar weide; het zal er gonzen van mensen. Hij die een doorbraak maakt, zal stellig vóór hen optrekken: zij zullen werkelijk doorbreken. En zij zullen door een poort trekken, en zij zullen daardoor uitgaan. En hun koning zal vóór hen doortrekken, met Jehovah aan hun spits.’
In de historische setting werden de Joden gevangengenomen en naar Babylon overgebracht. Zij werden toen vervolgens door Jehovah losgekocht, toen koning Cyrus de machtige stad Babylon ten val bracht – waardoor de deur werd geopend voor de overgebleven Joden om naar Jeruzalem terug te keren en het te herbouwen.
Micha zei in hoofdstuk 4:10 het volgende: ‘Krimp van pijn ineen en barst uit in geschreeuw, o dochter van Si̱on, als een barende vrouw, want nu zult gij uit een stad wegtrekken, en gij zult op het veld moeten verblijven. En gij zult tot aan Ba̱bylon moeten komen. Daar zult gij bevrijd worden. Daar zal Jehovah u terugkopen uit de handpalm van uw vijanden.’
Het Davidsche koningschap werd in die tijd echter nog niet hersteld. Er was geen zichtbare koning die daadwerkelijk een berouwvol overblijfsel terug naar Sion had geleid. Cyrus diende als de bevrijder, en als zodanig symboliseerde hij Jehovah’s ware gezalfde: Christus.
Uiteraard was Jezus nog niet eens als mens op aarde geboren toen de Joden zich in Babylon bevonden, en toen Jezus wel op aarde was, staat vast dat hij de natie Israël ook niet had bevrijd uit haar positie van onderworpenheid aan het Romeinse Rijk. De herverzameling van het ‘overblijfsel van Israël’ onder leiding van Gods aangestelde koning zal plaatsvinden tijdens de laatste oogst, wanneer de heilige engelen de uitverkorenen uit alle vier de hoeken van de aarde zullen verzamelen.
Nog mysterieuzer is het feit dat – vanuit het standpunt van iedere vroegere toepassing van Micha’s Messiaanse profetie – Micha 5:1-4 schijnbaar de geboorte van Christus plaatste in de periode van de invasie van Juda door de Assyriërs. Deze verzen luiden als volgt: ‘Thans brengt gij u insnijdingen toe, o dochter van een invasie; een belegeringswal heeft hij tegen ons opgeworpen. Met de stok zal men de rechter van I̱sraël op de wang slaan. En gij, o Be̱thlehem E̱fratha, die te klein zijt om onder de duizenden van Ju̱da gerekend te worden, uit u zal mij voortkomen degene die heerser in I̱sraël zal worden, wiens oorsprong is uit oude tijden, uit de dagen van onbepaalde tijd. Daarom zal hij hen prijsgeven tot de tijd dat de barende werkelijk baart. En de overigen van zijn broeders zullen tot de zonen van I̱sraël terugkeren. En hij zal stellig staan en als herder optreden in de sterkte van Jehovah, in de superioriteit van de naam van Jehovah, zijn God. En zij zullen stellig blijven wonen, want nu zal hij groot zijn tot aan de einden der aarde.
Vreemd genoeg lijkt de bovengenoemde passage de verbinding te leggen tussen het herstel van Israël en de tijd van Christus, en deze tekst lijkt zelfs te suggereren dat ‘de rechter van Israël’ zelf zal worden getroffen door de binnenvallende machten. Hoe zou dit mogelijk kunnen zijn? Het boek Micha plaatst zelfs de Babylonische verovering voor de Assyrische invasie, wat historisch gezien zeker niet het geval bleek te zijn. Bijvoorbeeld, direct voorafgaand aan de profetie die de geboorteplaats van de Messias voorspelde, beloofde Jehovah de verlossing uit Babylon, en achteraf voorzei Micha in hoofdstuk 4:11-12 het volgende: ‘En nu zullen er tegen u stellig vele natiën vergaderd worden, die daar zeggen: “Laat zij bezoedeld worden, en mogen onze ogen op Si̱on zien.” Maar wat hen aangaat, zij zijn de gedachten van Jehovah niet te weten gekomen, en zij zijn niet tot een begrip gekomen van zijn raadsbesluit; want hij zal hen stellig bijeenbrengen als een rij pasgemaaid koren op de dorsvloer.’
Die vele natiën die bijeen zullen worden verzameld om in een oorlog tegen Jeruzalem te strijden, worden collectief de Assyriërs genoemd, zoals dit wordt beschreven in Micha 5:6: ‘En zij zullen werkelijk het land Assy̱rië weiden met het zwaard, en het land van Ni̱mrod in zijn ingangen. En hij zal stellig bevrijding van de Assyriër teweegbrengen, wanneer hij in ons land komt en wanneer hij ons gebied betreedt.’
In het licht van een dergelijke profetische ongerijmdheid zou het duidelijk moeten zijn dat Micha een profetische betekenis heeft die veel verdergaat dan louter de periode van de Babylonische en Assyrische invasie, en de tijd toen Jezus de aarde bewandelde – hun schaduw werpende op de geestelijke realiteit welke nog niet eerder werd aanschouwd.
De ultieme vervulling van Micha heeft te maken met de toekomstige verwoesting en het herstel van de gemeente van Christus. Maar voordat we dieper in zullen gaan op de profetische betekenis rondom het enigma van Micha en zijn vervulling gedurende het laatste deel van het einde der dagen, dienen we eerst de kwesties rondom Gods juridische zaak tegen Israël nader te beschouwen. Micha 1:5 spreekt als het ware het borderel uit ten aanzien van het gerechtelijke dossier: ‘Wat is de opstandigheid van Ja̱kob? Is het niet Sama̱ria? En wat zijn de hoge plaatsen van Ju̱da? Is het niet Jeru̱zalem?’
De opstand van Israël (Samaria) en Juda zit diepgeworteld in het fundament van Samaria en Juda, zelfs in Jehovah’s heilige stad Jeruzalem. Met andere woorden, onrecht en afgoderij zijn geïnstitutionaliseerd geworden!
‘WEE DEGENEN DIE BERAMEN WAT SCHADELIJK IS’
God zal verdergaan door degenen die beramen om zichzelf te verrijken ten koste van zijn volk te vervolgen, door te zeggen in Micha 2:1-2: ‘Wee degenen die beramen wat schadelijk is, en degenen die beoefenen wat slecht is, op hun bed! Bij het licht van de morgen gaan zij ertoe over het te doen, omdat het in de macht van hun hand is. En zij hebben velden begeerd en zich er meester van gemaakt; ook huizen, en zij hebben ze genomen; en zij hebben een fysiek sterke man en zijn huisgezin, een man en zijn erfelijke bezitting, tekortgedaan.’
Indien blijkt dat de profetie van Micha daadwerkelijk slaat op de gemeente van Christus gedurende het einde der laatste dagen, hoe zou het vers hierboven dan kunnen worden toegepast?
De oprichter van het Wachttorengenootschap, C.T. Russell, heeft oorspronkelijk als officieel beleid ingesteld dat het Wachttorengenootschap nooit zou worden toegestaan om voor geld te bedelen, en als zij ooit in de situatie terecht zouden komen waarbij de gemaakte kosten niet meer gedekt zouden kunnen worden, dat het Genootschap dit simpelweg zou moeten opvatten als een aanduiding van Jehovah dat de tijd zou zijn aangebroken om verdere verkondiging op te schorten.
Al gedurende decennia vanaf dat moment hebben de gemeenten van Jehovah’s Getuigen altijd vol trots naar de buitenwereld verkondigd dat er binnen hun gemeentes nooit sprake van is geweest dat er onder degenen die de vergaderingen in de koninkrijkszaal bijwonen collecteschalen worden doorgegeven. Natuurlijk wordt iedereen er tijdens bijeenkomsten en vergaderingen regelmatig aan herinnerd hoe belangrijk het is dat er financiële bijdragen worden gedaan door middel van de contributiebus binnen de gemeenten, wat natuurlijk gepast en tevens logisch is. De tempel uit de eerste eeuw had immers ook een bijdragebus, en Jezus maakte zelfs een opmerking over de genereuze geest van een behoeftige weduwe die een kleine bijdrage deed. En ook de oorspronkelijke christenen werden aangemoedigd om regelmatig wekelijkse donaties te doen.
Maar sinds de afgelopen jaren bleek dat het Genootschap niet meer tevreden was met betrekking tot de bescheiden offers die Jehovah’s Getuigen in de bijdragebussen hebben laten vallen. Er is evident gebleken dat het Wachttorengenootschap vandaag de dag het grote geld najaagt. Hoe dat zo?
Vanaf 1999 ging het Wachttorengenootschap ertoe over om nog meer verfijnde manieren aan te boren waarop Jehovah’s Getuigen ertoe konden worden bewogen om extra bijdragen te leveren. Om dit te bewerkstelligen begon Bethel vanaf dat moment, in de novemberuitgave van de Wachttoren, een jaarlijks artikel te publiceren dat christenen maande om hun testament aan het Wachttorengenootschap over te dragen, evenals vastgoedbewijzen te doneren, en ook aandelen, obligaties, pensioenfondsen en verzekeringspolissen. Jehovah’s Getuigen zijn er zelfs van op de hoogte gesteld dat het Genootschap ook hun goud, sieraden, airmiles en benzinespaarpunten accepteert! Het Wachttorengenootschap publiceerde ook een 32 pagina’s tellende brochure, genaamd Charitable Planning to Benefit Kingdom Service Worldwide, om potentiële donoren wegwijs te maken ten aanzien van het proces dat zij dienen te doorlopen indien zij ervoor willen tekenen om al hun bezittingen over te dragen aan het Wachttorengenootschap.
Inderdaad, ‘omdat het in de macht van hun hand is’, zoals de Schrift zegt. De ‘meesters’ van de organisatie hebben hun autoriteit gebruikt om Jehovah’s Getuigen ertoe aan te zetten om ervoor te tekenen dat zij hun velden, huizen en erfelijke bezittingen aan hen overdragen en hen daar meester van te laten maken. Elke novemberuitgave herinnert de potentiële donor er weer aan dat ‘Jehovah van blijmoedige gevers houdt’. En de woorden van de apostel zijn ongetwijfeld waar – Jehovah houdt van de blijmoedige gever. Maar is het werkelijk ‘vrijwillig’ te noemen wanneer het Genootschap zijn theocratische stempel van goedkeuring hierop drukt, om zodoende te beramen dat er op ongepaste wijze extra inkomsten worden gegenereerd en er op deze wijze gebruik wordt gemaakt van zijn autoriteit als zijnde de woordvoerder van God, om op deze wijze te bevorderen dat potentieel kwetsbare oudere christenen formulieren ondertekenen waarmee zij afstand doen van pensioenen, verzekeringspolissen en andere vormen van erfelijke bezittingen?
Een erfenis is een heilig iets. Het is iets dat ouders en grootouders doorgeven aan hun kinderen en kleinkinderen. Maar zodra er eenmaal wettelijk voor wordt getekend dat men hiervan afstand doet, is men deze kwijt, voor eeuwig. Welk recht denkt Bethel te hebben om te insinueren dat het zich zou mogen bemoeien met deze intieme aspecten omtrent dit soort intieme financiële familiezaken? In groot contrast hiermee adviseerde de apostel Paulus de christenen om simpelweg iedere week iets opzij te leggen om als bijdrage te doneren. Maar waar is echter de Schriftuurlijke basis die ten grondslag zou moeten liggen aan het invoeren van dergelijke exotische beramingen tot het werven van fondsen, ten aanzien van de wijze waarop het Genootschap op dit moment promoot om geld in te zamelen? Wat indien potentiële erfgenamen het mogelijkerwijs niet eens zijn met de beslissing van een ouder, grootouder of zelfs echtgenoot die ervoor tekent om al diens bezittingen en activa aan ‘The Watchtower Incorporated’ af te staan?
Financiele middelen die in een bijdragebus worden gegooid zijn één ding, maar het actief op zoek gaan naar Jehovah’s Getuigen om hen over te halen om te tekenen voor de overdracht van hun eigendomsakten, testamenten en pensioenen, heeft potentieel verregaande schadelijke consequenties voor complete huishoudens.
Het Genootschap gaf in 2002 een nadere beschouwing ten aanzien van de profetie van Micha tijdens het districtscongres met als onderwerp Zealous Kingdom Proclaimers (IJverige Koninkrijksverkondigers). Het jaar daarop verschenen de gehouden toespraken in een reeks van studieartikelen in de uitgave van het tijdschrift de Wachttoren van 15 augustus. In zijn commentaar met betrekking tot Micha 2:1 zei het Genootschap het volgende:
‘Hebzuchtige individuen liggen ’s nachts wakker in hun bed, te beramen hoe zij zich meester kunnen maken van de velden en huizen van hun naasten. In de ochtend haasten zij zich om hun beramingen ten uitvoer te brengen. Zij zouden dergelijke goddeloze daden niet plegen indien zij Jehovah’s verbond niet waren vergeten. De Mozaïsche Wet bevat bepalingen om de armen te beschermen. Onder deze wet zou geen enkele familie haar erfelijke bezit permanent mogen verliezen.’
Naar aanleiding van hun eigen woorden welke zijn gebaseerd op de wet van Mozes, zou geen enkele familie haar erfenis permanent mogen verliezen. Toch heeft Bethel deze praktijk geïnstitutionaliseerd, namelijk door datgene te promoten wat de wet van Mozes nadrukkelijk veroordeelde. Tevens is een ander aspect ten aanzien hiervan het volgende: zouden Jehovah’s Getuigen er ook toe bereid zijn geweest om hun handtekening te plaatsen ten aanzien van de overdracht van hun waardevolle financiële bezittingen aan The Watchtower Inc. indien zij wisten dat de organisatie miljoenen dollars aan vrijwillige donaties had uitgegeven aan financiële vergoedingen voor advocaten die werden ingezet om een juridische oorlog te voeren tegen seksueel misbruikte kinderen, evenals het uitkeren van geheime buitengerechtelijke schikkingen aan slachtoffers?
Behalve dat ontstaat er ook een belangenconflict doordat diezelfde mannen die deze schadelijke beramingen hebben bevorderd door op een juridisch legale wijze huizen en erfelijke bezittingen in beslag te nemen, zelf volledig afhankelijk zijn van de donaties van Jehovah’s Getuigen ten aanzien van hun eigen welvaart.
Het is waar dat zogenoemde fulltime dienaren in Bethel niet mogen profiteren van een beloning in de vorm van een hoog salaris, op een wijze zoals veel van de beruchte geldgraaiende geestelijken binnen de christenheid zichzelf verrijken, maar hun wordt desondanks wel kost en inwoning gegeven, evenals veel andere voordelen, zoals reiskostenvergoeding voor prominente Bethelieten en in sommige gevallen zelfs vervoer in luxe auto’s inclusief chauffeur. Er wordt in bijna al hun behoeften voorzien, inclusief gezondheidszorg, welke veel hardwerkende Jehovah’s Getuigen zelfs niet eens voor hun eigen gezinnen kunnen bekostigen.
Er doen zelfs berichten de ronde dat Fred Franz er een keer over opschepte dat zijn persoonlijke offers helemaal geen last voor hem waren, omdat hij rond de wereld heeft kunnen reizen en als een koning leefde. En dat deed hij inderdaad – op de kosten van anderen. Hoe passend is dan ook de retorische vraag van Paulus aan de Corinthiërs: ‘GIJ zijt toch als koningen gaan regeren zonder ons?’
Het is klaarblijkelijk zo dat de institutionele mannen, die zelfs weduwen ervan proberen te overtuigen om te tekenen voor de overdracht van hun eigendommen, een zeer grote belangstelling tonen voor deze donaties.
Ieder jaar, vanaf 1999, verscheen de volgende informatie in elke uitgave van 1 november van de Wachttoren. Zonder twijfels mag worden aangenomen dat de reden waarom er specifiek werd gekozen voor de Wachttoren-uitgave van 1 november, om zodoende daarin het theocratisch opgestelde verkooppraatje te publiceren was dat het dan ook het einde van het boekjaar betrof ten aanzien van de algemene belastingverplichtingen.
Het meest verontrustend is dat, gemotiveerd door de oprechte wens om zichzelf tot God te wenden als zijnde een blijmoedige gever, dit blijkbaar onvoldoende motivatie bleek te zijn voor het Wachttorengenootschap. Bethel doet ook een blatend beroep op het eigenbelang. Ja, Jehovah’s Getuigen kunnen zelf hun profijt trekken indien zij zo verstandig zijn om de raad op te volgen die kan worden gehaald uit de informatie in de laatste alinea welke beneden wordt vermeld. De financieel deskundigen van Bethel informeren de kudde:
Manieren Waarop Sommigen Kiezen om te Geven
BIJDRAGEN AAN HET WERELDWIJDE WERK
Velen leggen iets opzij of creëren een budget, een bedrag dat zij in de bijdragebussen werpen waarop staat: ‘Bijdragen voor het wereldwijde werk -Mattheüs 24:14.’
De gemeenten sturen elke maand deze bedragen door naar het kantoor van Jehovah’s Getuigen die hun betreffende landen bedienen. Vrijwillige financiële donaties kunnen ook rechtstreeks worden verzonden naar The Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania, c/o het kantoor van de secretaris en penningmeester, 25 Columbia Heights, Brooklyn, New York 11201-2483, of naar het hoofdkantoor dat dient in uw land. Cheques dienen te worden vrijgegeven ten name van ‘Watch Tower’. Ook sieraden of andere waardevolle spullen kunnen worden geschonken. Een korte begeleidende brief waarin wordt verklaard dat het een gift betreft, moet worden toegevoegd aan de betreffende donatie.
Behalve de rechtstreekse donatie van geschenken of geld, zijn er ook nog andere methoden om bij te dragen aan de wereldwijde koninkrijks verkondiging. Het betreft hier: verzekeringen: The Watch Tower kan worden aangewezen als begunstigde van een levensverzekeringspolis of een pensioen- of pensioenregeling.
Bankrekeningen: bankrekeningen, depositobewijzen of individuele pensioenrekeningen kunnen aan The Watch Tower in vertrouwen worden gesteld of kunnen aan The Watch Tower worden uitbetaald in geval van overlijden, in overeenstemming met de lokale bankvereisten.
Aandelen en obligaties: aandelen en obligaties kunnen aan The Watch Tower worden gedoneerd als zijnde een rechtstreekse gift.
Vastgoed: vrij verhandelbaar onroerend goed kan worden geschonken door ofwel rechtstreeks als gift te doneren, of, in het geval het een particuliere woning betreft, deze te laten reserveren zodat de donor daar tijdens zijn of haar leven in kan blijven wonen. Neem vooraf contact op met het hoofdkantoor in uw land voordat u onroerend goed nalaat.
Schenking van annuïteiten: een gift-annuïteit is een regeling waarbij men geld of effecten overdraagt aan de Watchtower Corporation. In ruil ontvangt de donor, of iemand die door de donor is aangewezen, elk jaar een gespecificeerde annuïteitsuitkering gedurende ieder levensjaar. De donateur ontvangt een aftrek op de inkomstenbelasting voor het jaar dat de gift-annuïteit is opgesteld.
Nalatenschappen en trustfondsen: bezittingen of financiële middelen kunnen worden nagelaten aan de Watchtower door middel van een wettelijke executie van een testament, of de Watch Tower kan worden aangewezen als begunstigde van een trustovereenkomst. Indien een trust ten gunste komt van een religieuze organisatie, dan biedt dit bepaalde fiscale voordelen waarvan geprofiteerd kan worden. Zoals de term ‘charitatieve planning’ reeds impliceert, vereist dit soort donaties meestal wat planning aan de zijde van de donor. Om individuele personen te assisteren die de wens koesteren om het wereldwijde verkondigingswerk van Jehovah’s Getuigen te ondersteunen door middel van een zekere vorm van charitatieve planning, is er een brochure beschikbaar in het Engels en in het Spaans welke is getiteld Charitable Planning to Benefit Kingdom Service Worldwide. Deze brochure is geschreven om informatie te verstrekken ten aanzien van de diverse manieren waarop donaties kunnen worden gedaan, zowel nu of door middel van een erfenis in geval van overlijden. Na het lezen van de brochure en na overleg te hebben gepleegd met hun eigen juridisch of fiscaal adviseurs hebben velen reeds hun bijdrage kunnen leveren aan het wereldwijde werk van Jehovah’s Getuigen, terwijl zij tegelijkertijd van een maximaal belastingvoordeel hebben kunnen profiteren.
‘EN GISTEREN GING MIJN EIGEN VOLK ERTOE OVER ALS EEN UITGESPROKEN VIJAND OP TE STAAN’
Nadat Jehovah zijn vastberadenheid had uitgesproken om zijn hoogmoedige volk te vernederen, zei Jehovah verder: ‘En gisteren ging mijn eigen volk ertoe over als een uitgesproken vijand op te staan. Van de voorkant van een kleed rukt gijlieden de majestueuze versiering af van hen die vol vertrouwen voorbijgaan, gelijk degenen die terugkeren van de oorlog. De vrouwen van mijn volk verdrijft GIJ uit het huis waarin een vrouw haar heerlijke verrukking vindt. Haar kinderen ontneemt GIJ mijn pracht, tot onbepaalde tijd’ (Micha 2:8-9).
Micha vermeldt in het bijzonder dat de opstand tegen Jehovah relatief gezien recentelijk had plaatsgevonden: ‘en gisteren.’ Hoe zou dit aspect met betrekking tot Gods oordelen die in Micha worden beschreven toegepast kunnen worden? Ten eerste, omdat de christenheid altijd in vijandschap met Jehovah is geweest, zou het duidelijk moeten zijn dat de rechtszaak die God tegen zijn volk voert direct voortvloeit uit een opstand welke zal plaatsvinden direct voor het laatste deel van het einde der dagen, wanneer Jehovah de zaken recht zal zetten.
Dit ligt in harmonie met de profetie van de apostel Paulus in verband met de mens der wetteloosheid, namelijk dat de tegenwoordigheid van Jezus pas zal geschieden nadat de afvalligheid eerst heeft plaatsgevonden. Ten tweede: zoals duidelijk uit Gods Woord blijkt, zal de gewelddaad welke in Micha staat beschreven betrekking hebben op het volk dat Jehovah erkent als zijnde zijn volk. De aard van hun overtredingen is dusdanig ernstig dat zij de pracht van Jehovah zullen laten verdwijnen uit het midden van de kinderen van zijn volk. Hoe zouden we dit deel uit Micha’s profetie kunnen toepassen op onze huidige tijd?
Zoals iedereen weet, staat het Wachttorengenootschap centraal in de levens van Jehovah’s Getuigen. Bethel bepaalt vrijwel elk aspect met betrekking tot het geloof. Elke keer weer worden Jehovah’s Getuigen eraan herinnerd dat het Wachttorengenootschap het enige kanaal van geestelijke waarheid is.
Er wordt in het algemeen verondersteld dat niemand de Bijbel op individueel niveau zou kunnen begrijpen, hoewel er echter nooit is uitgelegd hoe een levenloze organisatie de waarheid zou kunnen voortbrengen zonder dat daar enige menselijke input aan te pas is gekomen. Er mag worden aangenomen dat er ergens in het proces individuele personen betrokken zijn geweest die hierover hebben nagedacht. Echter blijkt dat het menselijke aspect teniet is gedaan om zodoende het Wachttorengenootschap te verheffen om het erop te laten lijken dat enkel het Wachttorengenootschap zelf tot verlichting zou kunnen leiden. Omdat dit de heersende attitude is die wordt gekoesterd en aangemoedigd vanuit de hoogste niveaus binnen de organisatie, zal een getuige die het niet voor de volle 100 procent onvoorwaardelijk eens is met de leerstellingen van het Wachttorengenootschap zich meer dan waarschijnlijk moeten verantwoorden tegenover een soort van gerechtelijk comité.
Het doet niet ter zake hoelang iemand al een christen is geweest. Het maakt niet uit hoe oud iemand is of hoe actief iemand zijn geloof heeft beleden – als iemand het waagt om het Genootschap openlijk tegen te spreken of indien iemand in besloten kring de leerstellingen van het Genootschap betwist, dan zal die worden beschouwd als potentiële afvallige en vijand.
Er blijkt dus dat elke christen die de Bijbel leest en tot een ander begrip komt welk afwijkt van het dogma dat door het Wachttorengenootschap wordt opgelegd, hoogstwaarschijnlijk aan strenge sancties zal worden onderworpen.
Het maakt verder niet uit of dat zijn of haar inzichten waar zouden kunnen zijn. Het enige wat van belang wordt geacht, is dat deze persoon de orde binnen de organisatie heeft verstoord. Ontelbare personen zijn in het verleden enkel om deze reden al uitgesloten. Hierdoor wordt helaas iedere keer weer aangetoond dat institutionele uniformiteit belangrijker wordt gevonden dan de waarheid. Een vertegenwoordiger van het Wachttorengenootschap heeft dit zelfs in een gerechtshof toegegeven. Het volgende uittreksel kwam voort uit een rechtszaak in Schotland, in 1954, de periode waarin een van de bestuurders van het Genootschap (Haydon Covington) onder ede onder andere de volgende vragen moest beantwoorden:
Vraag: Betrof het de publicatie van een valse profetie?
Antwoord: Het betrof de publicatie van een valse profetie, het was een valse verklaring of een onjuiste verklaring met betrekking tot de vervulling van een profetie die onjuist of foutief bleek.
Vraag: En moest dit worden geloofd door allen onder de Jehovah’s Getuigen?
Antwoord: Ja, omdat u moet begrijpen dat we een eenheid moeten vormen, wij mogen niet toestaan dat er verdeeldheid ontstaat, waardoor vele mensen er verschillende zienswijzen op na houden. Er wordt van een leger ook verwacht dat het als geheel in de juiste pas marcheert.
Vraag: Laten we nu terugkeren naar de kern van de zaak. Was er dus sprake van de verkondiging van een valse profetie?
Antwoord: Ik ben het daarmee eens.
Vraag: Moest dit door Jehovah’s Getuigen als de waarheid worden aanvaard?
Antwoord: Dat is juist.
Vraag: Als een lid van Jehovah’s Getuigen een ander standpunt zou hebben ingenomen, namelijk dat deze profetie verkeerd zou zijn, en dit ook aan de buitenwereld bekend zou maken, zou hij dan worden uitgesloten?
Antwoord: Ja, indien hij dit zou verkondigen en indien hij in dat standpunt zou blijven volharden om zodoende problemen te veroorzaken, met dien verstande dat als de hele organisatie één ding gelooft, en ondanks dat het fout is, iemand anders op eigen initiatief probeert om zijn zienswijzen op anderen over te brengen, in dat geval problemen en onenigheid zal veroorzaken waardoor er geen sprake is van harmonie, en er ook niet als zodanig gemarcheerd kan worden. Als er een verandering in zienswijze plaats moet vinden, dan moet die vanuit de juiste bron komen, de leiding van de organisatie, het Besturend Lichaam, en niet van onderen naar boven, omdat zo iedereen er wel andere ideeën op na zou kunnen houden, waardoor de organisatie uiteen kan vallen en iedereen in duizend verschillende richtingen zou kunnen gaan wandelen. Ons doel is om eenheid na te streven.
Vraag: Eenheid ten koste van alles?
Antwoord: Eenheid ten koste van alles, omdat wij geloven dat wij er zeker van zijn dat Jehovah God onze organisatie en haar Besturend Lichaam gebruikt om deze te sturen, ondanks het feit dat er zo nu en dan fouten worden gemaakt.
Vraag: Zelfs ten aanzien van een eenheid die gebaseerd is op een afgedwongen acceptatie van een valse profetie?
Antwoord: Dat achten wij als waar.
Vraag: En de persoon die, zoals u zegt, zijn standpunt heeft verkondigd, dat hij het ermee oneens was, en vervolgens naar aanleiding hiervan werd uitgesloten, zou deze persoon in strijd hebben gehandeld met het Verbond dat hij is aangegaan op het moment dat hij werd gedoopt?
A. Dat is juist.
Vraag: En zoals u gisteren al uitdrukkelijk zei, zou dit voorval er bij deze persoon toe leiden dat dit zal betekenen dat dit de dood tot gevolg zal hebben?
Antwoord: Ik denk dat…
Vraag: Zou u hierop ja of nee antwoorden?
Antwoord: Ik zou hier zonder enige aarzeling ja op antwoorden.
Vraag: Noemt u dat religie?
Antwoord: Dat is het zeker.
Vraag: Noemt u dat christelijkheid?
Antwoord: Dat doe ik zeker.
Broeder Covington heeft zonder enige twijfel het heersende standpunt onder Jehovah’s Getuigen getypeerd, namelijk dat het Besturend Lichaam aan het hoofd staat van de christelijke gemeente, en dat elke mogelijke verandering omtrent haar doctrine, geloofsbelijdenis of ten aanzien van het te voeren beleid vanuit hen zal moeten voortvloeien en vanuit niemand anders. Denk aan de implicaties ten aanzien van dit beleid van het Genootschap. Het komt er feitelijk op neer dat Jehovah en Jezus Christus van alle christenen verwachten dat zij in hun volle bewustzijn bepaalde valse leerstellingen accepteren en verkondigen om zodoende in ‘de waarheid’ te kunnen blijven – en dit alles uit naam van de christelijke eenheid!
Bestaat er daarnaast enige reden om aan te nemen dat het Wachttorengenootschap zijn beleid in dit verband heeft gewijzigd? Nee, allesbehalve dat. Het Wachttorengenootschap is enkel nog onbuigzamer geworden ten aanzien van zijn stijve houding. Als ondersteunend bewijs van dit feit stuurde het Genootschap in 1980 een brief aan alle districtsopzieners, die hen instrueerde dat, indien zou blijken dat hoewel individuele Jehovah’s Getuigen er misschien niet rechtstreeks met anderen over spreken, of in het openbaar ongeoorloofde leerstellingen verkondigen, simpelweg het erop na houden van ideeën die niet volledig overeenkomen met die van het Besturend Lichaam al een reden vormt om te worden uitgesloten. In ieder geval heeft Hayden Covington in 1954 duidelijk kenbaar gemaakt dat er actie en sancties zouden worden ondernomen indien een persoon zou volharden in het verkondigen van zijn of haar eigen opvattingen.
Aangezien tot op de dag van vandaag het beleid van Bethel oproept om eventuele gerechtelijke maatregelen te ondernemen tegen individuele Jehovah’s Getuigen die schuldig worden bevonden aan het hebben van gedachten die niet in lijn zijn met de veeleisende organisatie, lijkt het erop dat Bethel het concept van een gedachtepolitie onderschrijft.
De heersende mentaliteit van het Genootschap om tegen alle mogelijke kosten de eenheid te bewaren heeft een verwoestende impact gehad op veel meer dan slechts een handjevol Jehovah’s Getuigen die de regels van de organisatie vanuit het perspectief van het Besturend Lichaam hebben gebroken. Zonder enige twijfel mag worden aangenomen dat er veel meer dan enkele individuen uit de vele gemeenten zijn verstoten, omdat zij de Wachttoren-organisatie niet hebben verheerlijkt. Het is alsof Gods zegel van goedkeuring is weggenomen van degenen die hun vertrouwen hadden gericht op Gods woord, in plaats van op het dogma van het Wachttorengenootschap – zoals zelfs in Micha staat beschreven.
Ook vrouwen worden niet gespaard.
Neem nou het geval van Barbra Anderson. Terwijl zuster Anderson zich dienstbaar opstelde binnen het hoofdkantoor van het Wachttorengenootschap in Brooklyn, bleek dat haar een onderzoeksopdracht werd toegekend die haar toegang gaf tot de geheime dossiers van het Wachttorengenootschap – een database die zij bijhouden waarin alle verdachte en bekende pedofielen binnen de organisatie staan opgeslagen. Zuster Anderson was geschokt toen zij zich realiseerde dat het Wachttorengenootschap al gedurende een heel lange periode een actief beleid voert dat er rechtstreeks toe heeft bijgedragen dat bij duizenden kinderen blijvende schade is aangericht.
Toen bleek dat Bethel niet van plan was om dit te gaan veranderen, richtte Zuster Anderson zich na enkele jaren tot het grote publiek ten aanzien van dit kleine smerige geheim van het Genootschap. Bijgevolg werd, onmiddellijk voordat dit door de nationale televisie zou worden uitgezonden, door het Bethel-hoofdkantoor de eis op tafel gelegd dat zij uit haar lokale gemeente moest worden uitgesloten vanwege de zonde dat zij ‘verdeeldheid zou hebben gezaaid’, om haar zodoende in de ogen van andere Jehovah’s Getuigen in diskrediet te brengen.
Ondanks het feit dat Zuster Anderson zichzelf op dat moment niet eens meer wenste te associëren met haar gemeente, deed dit verder niet ter zake met betrekking tot het besluit van Bethel. Het Genootschap wilde hiermee een voorbeeld stellen ten aanzien van deze klokkenluider. Als gevolg daarvan zijn beide Andersons nu afgesneden van hun kinderen en kleinkinderen. Het eindresultaat van de tirannie van het Genootschap is precies zoals Micha het zei: ‘De vrouwen van mijn volk verdrijft GIJ uit het huis waarin een vrouw haar heerlijke verrukking vindt.’
Hoe waarachtig is dan ook Jehovah’s opmerking dat de ‘profeten’ de oorlog verklaren tegen iedere christen die niet voor de organisatie buigt: ‘Dit heeft Jehovah gezegd tegen de profeten die mijn volk doen dolen, die met hun tanden bijten en die werkelijk uitroepen: “Vrede!”; die, wanneer iemand niet iets in hun mond stopt, ook werkelijk de oorlog tegen hem heiligen…’
Zoals de getuigenis van Hayden Covington reeds lang geleden heeft bevestigd, blijkt dat, ondanks het feit dat het Wachttorengenootschap zich bewust heeft toegewijd aan het verkondigen van een valse profetie, het de oorlog zal verklaren aan een ieder die zich verzet tegen zijn verdraaide ideeën ten aanzien van zijn eigen visie omtrent vrede en eenheid.
Misschien is het beleid van het Genootschap nog wel het meest schadelijk voor kinderen – niet enkel het beleid omtrent kindermisbruik. Hoewel het Wachttorengenootschap altijd de kinderdoop binnen het katholicisme heeft bespot, is de nadruk die het Wachttorengenootschap gedurende de afgelopen decennia heeft gelegd op het op heel jonge leeftijd laten dopen van jongeren feitelijk niet heel erg anders. Terwijl Jezus Christus zelf 30 jaar oud was toen hij door Johannes in de rivier de Jordaan werd gedoopt, is het absoluut niet ongebruikelijk dat kinderen zo jong als 10 jaar worden gedoopt om zichzelf op te dragen als Jehovah’s Getuige – soms zelfs nog iets jonger. Er blijkt op typische wijze dat indien een jeugdige niet voor zijn 16de jaar wordt gedoopt, dit over het algemeen wordt beschouwd alsof hij of zij geestelijk zwak is.
Ontegenzeggelijk blijkt dat de onderlinge druk die op deze jongeren wordt gelegd om zich te laten dopen enorm groot is. Echter, over hoeveel van deze 10- of zelfs 16-jarigen kan worden gezegd dat zij een helder en gewogen standpunt betrekken ten aanzien van wat zij met de rest van hun leven willen doen? Hoe kan er van zo’n kind verwacht worden dat, ondanks het feit dat zij nog niet oud genoeg worden geacht om dezelfde verantwoordelijkheden van volwassenen te kunnen dragen, of om zwaarwegende carrièrebeslissingen te nemen of om in het huwelijk te treden, dit kind wel in staat zou zijn om met zijn hele hart en zijn hele verstand zich voor onbepaalde tijd onvoorwaardelijk aan Jehovah te kunnen opdragen?
Het is onnodig om te vermelden dat het ritueel van de doop niet automatisch resulteert in geestelijke volwassenheid. Dikwijls vallen zij die zich in hun tienerjaren laten dopen onder de noemer waarnaar Paulus verwijst als ‘de begeerten die aan de jeugd eigen zijn’. Dientengevolge worden er duizenden en wederom duizenden jongeren op routinematige wijze uitgesloten, en tijdens deze kritieke fase van hun overgang naar volwassenheid worden zij gestigmatiseerd als verstotenen, waarna zij vervolgens worden afgesneden van hun familie en vrienden op het moment dat zij hun ondersteuning juist het hardst nodig hebben. De emotionele impact naar aanleiding hiervan kan absoluut een verwoestende werking hebben. Sommige jonge mensen hebben zelfs zelfmoord gepleegd als gevolg van het feit dat zij werden uitgesloten.
Hoe waar blijken de woorden van Micha wederom te zijn: ‘Haar kinderen ontneemt GIJ mijn pracht, tot onbepaalde tijd.’
‘ALS VLEES MIDDEN IN EEN KOOKPOT’
In het 3de hoofdstuk van Micha zet Jehovah zijn rechtszaak tegen de leiders van zijn natie verder uiteen, zeggende tot hen: ‘Hoort alstublieft, GIJ hoofden van Ja̱kob en GIJ aanvoerders van het huis van I̱sraël. Is het niet aan U gerechtigheid te kennen? GIJ die het goede haat en het kwade liefhebt, die de mensen hun huid aftrekt en hun organisme van hun beenderen; GIJ die ook het organisme van mijn volk hebt gegeten en hun zelfs de huid hebt afgestroopt en zelfs hun beenderen hebt stukgeslagen en hen hebt verbrijzeld als dat wat in een pot met wijde opening zit en als vlees midden in een kookpot.’
De aanvoerders van het huis van Israël worden door God bevolen om met grote zorgvuldigheid te handelen in overeenstemming met de geopenbaarde wet. Het is niet slechts een kwestie van enkel het kennen van de wet, maar juist om deze op rechtvaardige wijze toe te passen. Daarom vraagt Jehovah ook op gepaste wijze: ‘Is het niet aan U gerechtigheid te kennen?’ Uiteraard zou dit het geval moeten zijn. Toch verwijt Jehovah de ‘aanvoerders van het huis van Israël’ dat zij rechtvaardigheid haten en het kwade liefhebben, wat ertoe heeft geleid alsof de huid van zijn volk wordt afgetrokken – dezelfde mensen waarvan Jehovah verwacht dat zijn oudere mannen zich over hen ontfermen. Wat een vreselijk betreurenswaardige situatie!
Vanuit Gods perspectief waren deze misdaden zo ernstig dat hij het onrecht dat zijn volk werd aangedaan vergeleek met het slachten van onschuldige dieren; wanneer zij ontdaan worden van hun huid en hun botten worden verpletterd en hun vlees wordt gekookt in een grote kookpot. Maar waarom gebruikt God dan zo’n verschrikkelijke illustratie? Het kon echter niet zo zijn dat de Joodse religieus leiders letterlijk mensen levend ontdeden van hun huid en hen kookten in ketels op een wijze die men zou mogen verwachten van een groep kannibalen.
Blijkbaar kwam de openbaring van deze illustratie overeen met de diepte van Gods verontwaardiging ten aanzien van de mishandeling van zijn volk. Dat komt doordat Jehovah zeer gevoelig is voor alle vormen van onrecht en onderdrukking. Het veroorzaakt immense pijn in zijn hart om mensen te zien die worden gepijnigd en mishandeld. Dit geldt des te meer indien de oorzaak van het misbruik afkomstig is van de mannen die zijn aangewezen om zijn volk in de eerste plaats onder hun hoede te nemen en hen te dienen en te beschermen.
In werkelijkheid wijkt de symboliek die in Micha wordt gebruikt niet heel erg af van de illustratie die Jezus gaf toen hij de Joden uit zijn tijd beschreef als schapen die door hun religieus leiders werden ontdaan van hun huid en deze hadden weggegooid. Er is geen twijfel over mogelijk dat Jezus, omdat hij als geen ander bekend was met de diepste zorgen en gevoeligheden van zijn Vader, zijn apostelen imponeerde ten aanzien van de noodzaak dat er van hen werd verwacht dat zij zich ten diepste om de schapen bekommerden en dat zij oppasten dat zij deze schapen, die uiteindelijk aan hen zouden worden toevertrouwd, absoluut niet op enigerlei wijze onderdrukten.
Evenzo wordt alle christelijke herders van vandaag de dag, en vooral de leidende oudere mannen, op dezelfde manier door God bevolen om rechtvaardigheid te kennen en op meedogende wijze om te gaan met de schapen van Gods kudde. Maar nogmaals: betekent dit dat het louter kennen van hetgeen dat God van hen verwacht er noodzakelijkerwijs toe zal leiden dat rechtvaardigheid, gerechtigheid en genade altijd zullen prevaleren? Het is evident gebleken dat in het geval van het oude Israël het antwoord op deze vraag ‘nee’ zou luiden. Maar er bestaan dwingende redenen om aan te nemen dat de aanklachten die ten grondslag liggen aan Jehovah’s rechtszaak net zo relevant zijn voor het bestuur van Jehovah’s Getuigen in deze tijd – des te meer zelfs.
Indien er een steekproef zou worden gehouden onder Jehovah’s Getuigen, dan zou de overgrote meerderheid van deze Getuigen van mening zijn dat het Wachttorengenootschap en de daardoor aangestelde ouderlingen de kwaliteiten bezitten die van goede herders verwacht zouden mogen worden. En het is waar dat velen van hen hierover beschikken. Maar vergeet echter niet dat profetie in werkelijkheid een uitdrukking is van Gods eigen gedachten. Het staat absoluut vast dat de Schepper van het universum en de Grote Onderwijzer, zelfs gezien vanuit het perspectief van engelen, een verheven zienswijze heeft, ver boven die van de mens. Inderdaad, net als het feit dat de hemel hoger is dan de aarde, zo zijn ook Gods gedachten en manier van handelen hoger dan die van nietige mensen. En door zijn opperste positie ziet God alles, inclusief de verborgen motivaties en intenties van het hart. Uiteraard kunnen hierdoor Jehovah’s gerechtelijke adviezen en gerechtelijke beslissingen niet in overeenstemming zijn met de beperkte en bevooroordeelde algemene opvattingen van de mens.
Wanneer God de aanvoerders van zijn volk beschuldigt van het brengen van onrecht en het misbruiken van zijn schapen, moet het juist worden gewaardeerd dat Jehovah dingen ziet die mensen niet kunnen zien. Nu dit het geval blijkt te zijn, zou het dan werkelijk als een verrassing moeten komen dat Jehovah’s verheven oordelen niet worden begrepen door diegenen die God tot een oordeel zal brengen?
Aangezien de profetieën, welke reeds eeuwen geleden al werden opgetekend, eigenlijk Jehova’s vooropgestelde rechterlijke oordelen vormen, welke zijn gereserveerd om op een toekomstige dag te worden onthuld, hoe kunnen dergelijke krachtige gerechtelijke uitspraken dan van toepassing zijn op Jehovah’s Getuigen? Met andere woorden, indien Gods oordelen in de nabije toekomst zullen worden geopenbaard, kunnen we dan tenminste de basis vaststellen die aan Gods rechtszaak tegen de organisatie ten grondslag ligt, voordat deze zich manifesteert?
Jazeker, gezien de feiten die we hebben kunnen vaststellen, hetzij gedeeltelijk, zouden redenerende personen de redenen voor Gods rechtszaak tegen zijn ‘natie’ in zekere zin moeten kunnen waarderen. Wat zou anders het doel van de profetie zijn geweest? Hoe zou dus de bovenstaande profetie kunnen worden toegepast?
Zoals al eerder op beknopte wijze werd uitgewezen, blijkt dat de organisatorische loyaliteit aan het Wachttorengenootschap een allesoverheersende factor is. Zogezegd legt Bethel de strengst mogelijke straf op aan hen die schuldig worden bevonden aan disloyaliteit jegens de organisatie: uitsluiting. Voor hen die onvoldoende zijn geïnformeerd: uitsluiting houdt niet slechts in dat ten aanzien van de uitgeslotene louter de betrekking wordt verbroken tussen Jehovah’s Getuigen en hun gemeente; het houdt ook in dat degene die wordt uitgesloten wordt afgesneden van relaties binnen de persoonlijke sfeer, familie en in sommige gevallen ook zakelijke relaties. Het is alsof een Jood uit de synagoge wordt verbannen, wat zou resulteren in de totale verwerping vanuit de gemeenschap.
Hoewel de Bijbel de verwijdering van goddeloze personen uit de gemeente voorschrijft, heeft het Wachttorengenootschap de afgelopen decennia uitsluiting gebruikt als het wapen van keuze om dissidenten te bestraffen en om Jehovah’s Getuigen op dusdanige wijze te terroriseren om hen te dwingen tot onderwerping.
Laten we eens de door Paulus opgesomde overtredingen beschouwen welke ertoe zouden kunnen leiden dat een persoon die geen oprecht berouw betoont uitgesloten zou kunnen worden van de gemeente. Dit zijn: hoererij, overspel, dronkenschap, hebzucht, afgoderij enzovoort. Al deze zaken betreffen morele overtredingen. Echter is gebleken dat het Genootschap, eigenhandig, overtredingen aan deze lijst heeft toegevoegd die als reden kunnen dienen om te worden uitgesloten.
Neem nou wederom het geval van Barbra Anderson. Het betreft hier een moeder en tevens oma, wier enige zorg het welzijn en de veiligheid van de kinderen in Jehovah’s gemeenten was. Zij was geen hoereerder of beschimper, of afperser of hebzuchtig persoon. Zij was enkel verbitterd naar aanleiding van de nonchalante wijze waarop het Genootschap omging met de vele misdaden omtrent kindermisbruik welke binnen de organisatie plaatsvonden. Toch werd zij verworpen en gebrandmerkt als een goddeloos persoon. Vanuit Jehovah’s perspectief werd haar huid afgestroopt en werd het organisme van haar beenderen verwijderd; vervolgens werden haar beenderen stukgeslagen en verbrijzeld, waarna ze in de pot met wijde opening werd geworpen om te worden gekookt.
De officiële aanklacht tegen Zuster Anderson (en talloze anderen die zich hebben uitgesproken tegen de leerstellingen, de houding en het beleid van het Genootschap) luidt: het zaaien van verdeeldheid. Echter, zelfs indien dit waar zou zijn, moet onomstotelijk worden vastgesteld dat deze feiten niet door Paulus werden genoemd in zijn opsomming van goddeloze overtredingen die garant staan voor uitsluiting. In Romeinen 16:17 vermaande Paulus zijn medechristenen door tegen hen te zeggen dat zij ‘hen in het oog dienen te houden die […] verdeeldheid veroorzaken en hen mijden’. In andere woorden: het was aan elke individuele christen om voor zichzelf te bepalen of hij of zij zich wel of niet wilde associëren met iemand die aanzet geeft tot struikelen of reden geeft tot verdeeldheid.
In recentere jaren heeft het Wachttorengenootschap echter uitsluiting gebruikt als een middel om personen die het als ongewenst beschouwt door de eigen zeef heen te halen. Zij hebben feitelijk een beleid ingevoerd dat ertoe heeft geleid dat zij hun pijlen richten op hen die zwak in geloof zijn, of Getuigen die inactief zijn geworden en/of christenen die tot struikelen zijn gebracht, door hen ofwel uit te sluiten, ofwel om hen ertoe ‘aan te moedigen’ om zich terug te trekken of zich te distantiëren van de organisatie. Het maakt verder niet uit of de persoon in kwestie niet langer meer op regelmatige wijze zichzelf associeert met de gemeente die hij of zij bezoekt. Het Genootschap heeft het voor iemand praktisch bijna onmogelijk gemaakt om zich uit de organisatie terug te trekken met behoud van eer en zelfrespect. In plaats daarvan is het alsof ze worden opgejaagd en worden ontdaan van hun huid; alsof hun botten worden verpletterd om het merg bloot te leggen, om zodoende te worden geworpen door de wijde opening van de kookpot.
Zelfs ouderen en zwakkeren worden niet gespaard om levend te worden gevild en in de kookpot te worden geworpen. Er zullen zich ongetwijfeld vele van dit soort gevallen hebben voorgedaan, maar om zijn punt te illustreren ontving de schrijver van dit boek een aantal jaar geleden een e-mail met daarin het verhaal van een zuster, die schreef over haar bejaarde moeder dat zij zich in haar latere jaren heeft laten dopen tot een van Jehovah’s Getuigen. Maar tragisch genoeg ontwikkelde zich bij haar de wrede ziekte van Alzheimer, waardoor zij al haar herinneringen verloor en waardoor zij verplicht moest worden opgenomen in een verpleeghuis. De dochter vroeg herhaaldelijk aan de plaatselijke ouderlingen om contact met haar moeder op te nemen om haar zodoende geestelijk aan te moedigen en te ondersteunen. De maanden gingen voorbij, en de zus smeekte de ouderlingen herhaaldelijk om een keertje bij haar net gedoopte moeder langs te gaan, zonder enig resultaat.
In de tussentijd had een van de medebewoners van het verpleeghuis de door de ziekte van Alzheimer getroffen moeder uitgenodigd om samen met haar kerkdiensten bij te wonen – de kerkdiensten van de voormalige religie van deze vrouw. Zij accepteerde. Schijnbaar kwam dit de ouderlingen ten gehore, waarna zij eindelijk actie ondernamen om even snel langs te gaan voor een ‘herderlijk gesprek’.
Echter, in plaats van dat zij op een zinvolle wijze Jehovah’s gestruikelde schapen kwamen bedienen om zich over hen te ontfermen, kwamen de betreffende ouderlingen geheel voorbereid binnen met een voorgedrukte brief die zij aan haar gaven, zodat zij kon tekenen voor haar eigen disassociatie. Zij stelden haar enkele vragen om haar houding te kunnen bepalen ten opzichte van het bezoeken van de betreffende kerk, waarna zij de mentaal gehandicapte zuster ertoe hebben aangezet om op het formulier te tekenen voor haar eigen uitsluiting! Uit hun eigen verdraaide oordeelsvorming bleek dat de zuster als onherroepelijk verloren beschouwd diende te worden, omdat zij naar hun mening was wedergekeerd tot de christenheid! Zonder enige twijfel zullen deze harteloze ouderlingen in de veronderstelling zijn geweest dat zij Gods wil deden, omdat zij zich ijverig hadden betoond in het toepassen van het beleid van het Wachttorengenootschap door de zieken en zwakken uit hun midden te verwijderen. Helaas bleek dat deze uitgesloten zuster kort daarna is overleden, waarna bleek dat slechts één persoon uit haar vroegere gemeente op de uitvaart aanwezig was. Dit soort harteloosheid zal Jehovah ongetwijfeld veel pijn hebben gedaan.
Een ander voorbeeld waarop de straf van uitsluiting op een verkeerde wijze is toegepast, heeft te maken met roken. Voor 1973 werd het Jehovah’s Getuigen toegestaan om te roken. Het klopt dat niet veel van de Getuigen dit destijds deden, en het Genootschap moedigde de Getuigen ten stelligste aan om met deze onreine gewoonte te breken. Desondanks werden mensen waarvan bekend was dat zij rookten toch toegelaten om te worden gedoopt en werden zij daarnaast in de gemeenten geaccepteerd, hoewel zij waarschijnlijk als geestelijk zwak werden beschouwd en niet werden aangesteld in leidende functies.
Vanaf juni 1973 veranderde Bethel echter plotseling de regels. Niet alleen werd het rokers vanaf dat moment verboden om zich te laten dopen, maar ook zouden gedoopte rokers worden veroordeeld tot uitsluiting indien zij tegen het einde van het jaar hun gewoonte niet zouden opgeven. Maar om nogmaals te benadrukken: zo onrein en zo schadelijk als sigarettenrook ook is, het staat niet op de Bijbelse lijst van praktijken die bestraft dienen te worden met uitsluiting. Waar is echter enige vorm van rechtvaardigheid te bespeuren, waarbij er aan individuen een handreiking wordt gedaan vanuit de christelijke gemeenschap door hen binnen de gemeente te accepteren, en door hen aan te moedigen om zich tot Jehovah’s Getuige te laten dopen, zodat zij verkondigers kunnen worden? Enkel door het beleid omgekeerd toe te passen, door eerst te beginnen met het uitsluiten van hen die zich niet onderwerpen en zich niet conformeren aan de meest recente oordeelsvorming van het Genootschap.
De werkelijke vraag is echter: indien het roken van sigaretten zo’n groot kwaad is dat uitsluiting van een persoon uit de gemeente rechtvaardigt, waardoor hij of zij van familie en vrienden moeten worden afgescheiden, waarom werd deze gewoonte dan zo lang wel toegestaan? Waarom werden rokers in de eerste plaats dan zo lang aangemoedigd om zich tot Jehovah’s Getuige te laten dopen? Het is makkelijk om menselijke zwakte te verachten of om neer te kijken op degenen die het aan geestelijke kracht of spiritueel karakter ontbreekt. Maar kan men werkelijk stellen dat ten aanzien van de situatie waarbij degenen die werden uitgesloten, nadat het gestelde ultimatum van zes maanden was verstreken, het bestuur van Jehovah’s Getuigen zou kunnen zeggen dat zij geen enkele verantwoordelijkheid droegen voor het ruïneren van vele levens en het opbreken van gezinnen?
‘IS ER EEN TE GRONDE RICHTEN, EN HET TE GRONDE RICHTENDE WERK IS SMARTELIJK’
Het zijn precies dit soort kwesties waardoor Jehovah zich genoodzaakt voelt om een rechtszaak tegen zijn eigen volk te voeren, waardoor Hij een pijnlijke straf over hen zal afroepen. Zoals Micha 2:10 stelt: ‘Staat op en gaat heen, want dit is geen rustplaats. Wegens het feit dat ze onrein is geworden, is er een te gronde richten; en het te gronde richtende werk is smartelijk.’
Helaas bestaan er echter behalve de voorgaande argumenten nog meer beweegredenen waarop Jehovah’s rechtszaak tegen zijn volk is gebaseerd. Behalve het verzamelen van rijkdommen door middel van oneerlijk handelen en het op onbarmhartige wijze omgaan met Jehovah’s schapen, gaat de aanklacht in de profetie van Micha verder door de leidende mannen van Gods organisatie te berispen wegens het verkondigen van valse profetieën en vanwege hun onbescheiden houding, waarbij zij in de veronderstelling verkeren dat zij onvoorwaardelijk beschikken over Jehovah’s zegen en goedkeuring – dit alles ondanks de aanzienlijke schuldenlast welke op hun schouders rust.
Micha beschrijft de reactie van degenen die zullen protesteren zodra zij zullen worden geconfronteerd met de realiteit van een toekomstige oordeelsdag – in de veronderstelling dat zij de gedachten en de mening van Jehovah ten aanzien van al deze zaken reeds weten, en zij zullen zeggen: ‘Is de geest van Jehovah ontevreden geworden, of zijn dit zijn handelingen?’
Degenen tegen wie Jehovah’s oordelen oorspronkelijk waren gericht, verkeerden in de dwaze veronderstelling dat God hen onmogelijk van enige fouten zou kunnen betichten of dat God mogelijkerwijs ontevreden over hen zou kunnen worden. Het leiderschap van Jehovah’s Getuigen volgt vandaag de dag precies hetzelfde patroon. Het wordt als ondenkbaar beschouwd dat Jehovah enige vorm van misnoegen heeft ten aanzien van het Genootschap, of dat Hij redenen heeft om de organisatie op de een of andere wijze te disciplineren. Hoewel het niet expliciet wordt vermeld, komt daarentegen de heersende mindset waarmee het Genootschap is doordrongen precies overeen met hetgeen staat voorspeld in Micha 3:11: ‘Is Jehovah niet in ons midden? Ons zal geen rampspoed overkomen.’
De onderliggende Schriftuurlijke basis die dergelijke arrogante aannames bevestigt betreft de leerstelling van Bethel dat het oordeel over het huis van God al lang geleden heeft plaatsgevonden. Uiteraard zijn Jehovah’s Getuigen meer dan bereid om het populaire standpunt van het Wachttorengenootschap ten aanzien van dit onderwerp te omarmen, omdat het de mens eigen is om alleen te horen wat hij wil horen. Deze houding werd voor het eerst tentoongesteld door het ‘onbuigzame’ Joodse volk, dat weigerde de ware profeten van Jehovah te erkennen, over wie Micha zei: ‘Indien een man, die wandelde in wind en valsheid, de leugen heeft verteld: “Ik zal woorden tot u laten vallen aangaande wijn en aangaande bedwelmende drank”, dan zal hij stellig degene worden die woorden voor dit volk laat vallen’ (Micha 2:11).
Indien we dit vertalen naar de voertaal van onze huidige tijd, zou men kunnen zeggen dat ‘de man die wandelde in wind’ vol is van hete lucht. De man die wijn en drank profeteerde, profeteerde valselijk jegens de Joden ten aanzien van onophoudelijke vreugdevolle voorspoed. En zijn boodschap werd met open armen ontvangen omdat hij de mensen precies vertelde wat zij wilden horen.
In geestelijke zin zijn de corporate zieners van het Wachttorengenootschap als ‘de man die wandelde in de wind’. Hun winderige uitingen hebben ervoor gezorgd dat Jehovah’s Getuigen er blindelings van uitgaan dat de zogenaamde aardse zichtbare organisatie voor altijd van Gods goede gunst zal blijven genieten. Met deze stelling als uitgangspunt hebben de profeten van het Wachttorengenootschap een uitgebreid, maar valselijk verhaal gefabriceerd dat stelt dat Christus reeds decennia geleden als koning over de wereld is gaan regeren, en dat hij zijn onomkeerbare goedkeuring al heeft verleend aan een getrouwe slaaf, welke in de gedachten van Jehovah’s Getuigen synoniem is aan The Watchtower Bible & Tract Society – en haar Besturend Lichaam in het bijzonder. Gedurende de daaropvolgende decennia heeft het leiderschap van de Organisatie, al sinds 1919, de oren van Jehovah’s Getuigen gekieteld met het verzonnen denkbeeld dat de organisatie daadwerkelijk een echt geestelijk paradijs is en dat geen enkel wapen dat tegen haar zal worden gevormd ook maar enig succes zal hebben.
In tegenstelling tot de verwachtingen die worden gewekt door valse visionairs, onderneemt Jehovah eerst een ‘te gronde richtend werk’ ten aanzien van zijn zelfverzekerde volk. Enkel pas daarna zal hij een overblijfsel bijeenverzamelen, dat door hun koning wordt geleid – Jezus Christus, die hun voor zal gaan. Het onvermijdelijke gevolg ten aanzien van het verkondigen van valse profetieën uit naam van Jehovah zal zonder enige twijfel leiden tot grote teleurstelling en verwarring tijdens de ‘verwoesting’. Zoals broeder Covington al die jaren geleden al zei: ‘Eenheid ten koste van alles.’ En dit zal de prijs zijn die zij zullen moeten betalen: ‘Daarom zult gijlieden nacht hebben, zodat er geen visioen zal zijn; en duisternis zult GIJ hebben, zodat GIJ geen waarzeggerij zult beoefenen. En de zon zal stellig ondergaan over de profeten, en de dag moet donker worden over hen. En de visionairs zullen beschaamd moeten worden, en de waarzeggers zullen stellig teleurgesteld worden. En zij zullen de snor moeten bedekken, zij allen, omdat er geen antwoord van God komt’ (Micha 3:6-7).
‘DE BERG VAN HET HUIS VAN JEHOVAH’
De officiële interpretatie van Micha door het Genootschap kan het best worden omschreven als een winderige luchtvlaag. Beschouw bijvoorbeeld eens de vaak geciteerde profetie van Micha 4:1-2: ‘En het moet geschieden in het laatst der dagen dat de berg van het huis van Jehovah stevig bevestigd zal worden boven de top der bergen, en hij zal stellig verheven worden boven de heuvels; en daarheen moeten volken stromen. En vele natiën zullen stellig heengaan en zeggen: “Komt, en laten wij opgaan naar de berg van Jehovah en naar het huis van de God van Ja̱kob; en hij zal ons onderrichten omtrent zijn wegen, en wij willen zijn paden bewandelen.”’
Volgens het Wachttorengenootschap begon ‘het laatst der dagen’ in 1914. Vervolgens werd rond 1919 over ‘de berg van het huis van Jehovah’ gezegd dat zij volledig tot stand gekomen was en was gevestigd hoog boven alle andere berg- en heuvelachtige instituties, en dat de stroom aan mensen waar in de profetie naar wordt verwezen een weerspiegeling vormt van de in aantal toenemende Jehovah’s Getuigen.
Zonder twijfel mag worden gesteld dat de profetie van Micha een voorspelling beschrijft van wat er zal plaatsvinden als gevolg van de oprichting van het Koninkrijk Gods over de gehele aarde. Zij zal worden verheven hoog boven alle andere bergen en heuvels, wat ongetwijfeld betekend dat Gods Koninkrijk alle andere instituties zal overstijgen. Het Wachttorengenootschap leert dat dit alles al lang geleden heeft plaatsgevonden en acht dit tevens bewezen, niet enkel en alleen vanwege de numerieke groei van het aantal Jehovah’s Getuigen, maar ook vooral vanwege het bestaan van het Wachttorengenootschap als de aardse organisatie door middel waarvan Jehovah de zaken recht zal zetten en door middel waarvan Jehovah zijn bevelen aan de natiën zal overbrengen. De Organisatie heeft zichzelf in wezen opgeworpen als het Koninkrijk van God. Maar claimt het Wachttorengenootschap ook daadwerkelijk dat God binnen de organisatie de zaken al heeft rechtgezet? Ja, dat claimen zij inderdaad.
De uitgave van de Wachttoren van 15 augustus 2003 stelt op pagina 17 het volgende:
‘In geestelijk opzicht spreekt Jehovah recht en zet hij de zaken recht voor gelovigen die hun standpunt voor het Koninkrijk innemen.’
De opkomst van het bergachtige Koninkrijk van Jehovah zal inderdaad prachtige zegeningen brengen aan hen die zijn heerschappij zullen aanvaarden. Maar indien de rechtschapen heerschappij van Jehovah al tot stand zou zijn gekomen, en Jehovah’s Getuigen al hun profijt zouden hebben getrokken naar aanleiding van de veronderstelling dat God de zaken al heeft rechtgezet, hoe komt het dan dat de interne gesteldheid binnen de Organisatie van kwaad tot erger is geworden? Specifiek met het oog op de stelling dat Jehovah al reeds als koning over zijn volk regeert op de wijze die in de profetie wordt omschreven, zou men zich mogen afvragen waarom er dan bijvoorbeeld sprake kan zijn van duizenden kinderen die gedurende deze periode binnen de Organisatie het slachtoffer zijn geworden van gruweldaden zoals seksueel misbruik, welke overigens nog nooit op een voor de slachtoffers bevredigende wijze zijn opgelost. Waarom zijn veel van de daders die deze verschrikkelijke misdaden tegen kinderen hebben begaan ongestraft gebleven, en waarom worden hun daden niet blootgelegd aan de buitenwereld, terwijl aan de andere kant tegen hun slachtoffertjes wordt gezegd dat zij ‘rustig en geduldig op Jehovah dienen te wachten’? Waarom zou het überhaupt nodig moeten zijn om ‘op Jehovah te wachten’ voor een oplossing, waarbij in sommige gevallen zelfs sprake was van een periode die omschreven zou kunnen worden als ‘levenslang’, indien het zo zou zijn dat God de zaken al rechtgezet zou hebben ten aanzien van ‘gelovigen die hun standpunt reeds hebben ingenomen’? Zou het niet omschreven kunnen worden als oneervol of zelfs godslasterlijk om het aan God toe te schrijven dat Hij reeds gerechtigheid tot stand heeft gebracht binnen de Organisatie, welke kennelijk tot op de dag van vandaag nog wordt geteisterd door talloze soorten van kwaad, en welke aan de andere kant op pochende wijze ontkent dat zij debet is aan welke soort overtreding dan ook?
Naarmate de rechtszaak vordert, roept God een ieder onder zijn volk op om tegen hem te getuigen. Het hartstochtelijke pleidooi van Jehovah in Micha 6:3 lijkt het meest passend gericht te zijn aan de organisatie in deze tijdsperiode – nog voor het moment dat Jehovah de zaken zal rechtzetten – waarin Hij stelt: ‘O mijn volk, wat heb ik u gedaan? En op welke wijze heb ik u vermoeid? Getuig tegen mij.’
De toonzetting van de profetie zelf is het meest leerzaam. Zowel Jesaja als Micha geeft aan dat ‘de berg van het huis van Jehovah’ alle andere bergen zal overstijgen in de nasleep van de verwoesting van zowel de tempel als de stad waar Jehovah zijn naam heeft gezeteld. Indien het patroon dat door de profeten werd voorzegd op waarheid blijkt te berusten, dan zal Jehovah de ‘stad’ waarop Zijn naam rust opnieuw te gronde moeten richten. En, zoals inderdaad het geval blijkt te zijn, zullen de oordelen die in de profetie van Micha worden beschreven, gericht zijn aan hen die verbonden zijn aan de naam van Jehovah. Dat is ook de reden waarom Micha 4:5 het volgende zegt: ‘Want alle volken, van hun kant, zullen elk in de naam van hun god wandelen; maar wij, van onze kant, zullen wandelen in de naam van Jehovah, onze God, tot onbepaalde tijd, ja voor eeuwig.’
Om verder vast te kunnen stellen dat Gods organisatie een verwoesting zal doormaken, nog voordat de grote bijeenvergadering zal plaatsvinden, moet worden opgemerkt dat er in het vers direct voorafgaand aan Micha 3:12 het volgende wordt gezegd: ‘Daarom, door jullie toedoen,zal Sion worden omgeploegd als een veld,zal Jeruzalem een ruïne worden en de berg van het Huis als een beboste heuvel.’
De volgorde waarin de gebeurtenissen zich zullen voltrekken wijst erop dat het oorspronkelijke Sion eerst als ‘een veld’ zal worden omgeploegd, en dat ‘de berg van het huis’ zal komen te lijken op een verwilderd woud, en ook dat Gods geliefde stad zal worden gereduceerd tot niet anders dan ‘een puinhoop’. Pas daarna zal God Jeruzalem als nieuw herstellen, en Hij zal op de berg Sion een nieuwe plaats van aanbidding vestigen. Uiteraard was het niet zo dat in de periode waarin deze verzen werden opgetekend de mensen der natiën zich als een stroom richting de typische berg van het huis van God verplaatsten. Het feit dat de profetie van Micha de basis legt voor een patroon met betrekking tot de toekomst blijkt evident uit het feit dat, hoewel de gebeurtenissen zich oorspronkelijk in de primitieve omstandigheden uit het verre verleden afspeelden, het hoogtepunt van Jehovah’s oordelen zogezegd zal plaatsvinden tijdens ‘het eind der laatste dagen’.
Jehovah’s Getuigen geloven dat Jehovah zijn bergachtige Koninkrijk reeds in 1914 had opgericht, maar opnieuw kan de vraag worden gesteld: welk bewijs ligt eraan ten grondslag dat de antitypische stad van God overeenkomt met het oude Jeruzalem, waarover wordt gezegd dat zijn ‘berg van het huis’ toentertijd al was vernietigd?
Bovendien beschrijft het slotgedeelte van Micha de setting waarin de volken der natiën de opperste macht van Jehovah zullen erkennen. Micha 7:15-17 voorzegt: ‘Als in de dagen van uw uittocht uit het land Egy̱pte zal ik hem wonderbare dingen laten zien. Natiën zullen het zien en beschaamd worden over al hun macht. Zij zullen de hand op de mond leggen; ja, hun oren zullen doof worden. Zij zullen stof likken als de slangen; als reptielen der aarde zullen zij in beroering uit hun bolwerken komen. Tot Jehovah, onze God, zullen zij sidderend komen, en zij zullen bevreesd voor u zijn.’
In onze moderne tijd is er echter geen enkel bewijs te vinden met betrekking tot de natiën die werden getroffen door vrees en beroering, of ten aanzien van de mogelijke situatie waarin de mensheid zou zijn gedwongen om als slangen en reptielen het stof te likken, rondom de periode dat Judge Rutherford door middel van een borgtocht vrijkwam en hij vervolgens de Bible Students Cedar Point-conventies organiseerde. Bovendien zal de berg van Jehovah niet worden verheven door toedoen van louter menselijke inspanningen om de ‘ware religie’ te promoten. Jehovah zal zichzelf over een ieder verheffen door het ten uitvoer brengen van zijn oordelen die de aarde op haar grondvesten zullen doen schudden. Na dit alles zal hij zijn verootmoedigde dienaren verheffen, nadat zij op nederige wijze hun zonden hebben beleden. Dit blijkt evident uit de tekst van Micha 7:8-9, waarin het volgende staat: ‘Verheug u niet over mij, o gij, mijn vijandin. Al ben ik gevallen, ik zal stellig opstaan; al woon ik in de duisternis, Jehovah zal mij een licht zijn. Jehovah’s woede zal ik dragen want ik heb tegen hem gezondigd totdat hij mijn rechtsgeding voert en mij werkelijk recht verschaft. Hij zal mij uitleiden tot het licht; ik zal zijn rechtvaardigheid aanschouwen.’
Nadat het pijnlijke vonnis zal zijn voltrokken, zal Jehovah, door genade bewogen, zogezegd de rol van procureur aannemen aan de zijde van de verdediging, en zal hij tijdens het rechtsgeding gaan pleiten voor zijn dienaar, waarop hij gerechtigheid zal bewerkstelligen. En om gerechtigheid te kunnen bewerkstelligen zal er van God vereist worden dat hij zichzelf voor het gerecht zal brengen, samen met de vijandelijke vrouw, de vrouw die zich verheugt ten aanzien van de ondergang van Jakob.
De vrouwelijke vijand kan niemand anders zijn dan de Meesteres van Babylon. Gelukkig zal echter blijken dat Jehovah’s rechtszaak tegen zijn dienaar uiteindelijk tot zijn vrijspraak zal leiden. Maar slechts alleen indien hij de woede van Jehovah zal kunnen verdragen, evenals de opeenvolgende vernedering die over hem zal komen naar aanleiding van zijn val, in het bijzijn van zijn religieus aartsvijand.
In de verzen die volgen op Micha’s profetie waarin wordt gesproken over de oprichting van de berg van het huis van Jehovah, ging de profeet verder door het volgende te zeggen: ‘“Op die dag,” is de uitspraak van Jehovah, “wil ik haar vergaderen die kreupel ging; en haar die verdreven was, wil ik bijeenbrengen, ja, haar die ik slecht behandeld heb. En ik zal haar die kreupel ging, stellig tot een overblijfsel maken, en haar die ver verwijderd was, tot een machtige natie; en Jehovah zal werkelijk als koning over hen regeren op de berg Si̱on, van nu aan en tot onbepaalde tijd.”’
Micha 4:6-7 bevestigt dat de verwoesting van Sion moet worden toegepast op dat wat Jehovah erkent als zijnde van hem. ‘Haar, die kreupel ging… Ja, haar die ik slecht behandeld heb’ heeft betrekking op Jehovah’s vrouwelijke natie. De verwoesting van Sion zal plaatsvinden tijdens de verdrukking. En het zal het herstelde overblijfsel zijn waarover Jehovah koning zal worden. Het bijeenbrengen waarnaar in Micha wordt verwezen, correspondeert met de oogst die tijdens het besluit zal plaatsvinden, wanneer Jezus zijn uitverkorenen bijeen zal verzamelen. De ‘machtige natie’ die zal worden gecreëerd betreft niets anders dan het werkelijke Koninkrijk Gods – en geen aardse institutie of organisatie.
Vóór zijn plotselinge omverwerping heeft Babylon gedurende ongeveer 100 jaar geregeerd als dominante wereldmacht. Marduk was zijn primaire beschermheilige, ofwel haar belangrijkste afgod, en samen met Nebo, zijn zoon, en een triade bestaande uit Sin, Shamash en Ishtar, werd er door hun aanbidders verondersteld dat de afgoden van het Babylonische pantheon superieur waren aan de goden van de natiën die zij tijdens hun oorlogen overwonnen – waaronder de God van Israël, Jehovah.
Echter, toen Babylon ten val kwam in de handen van Cyrus, precies op de manier waarop Jehovah had voorspeld dat het zou geschieden, bleken Marduk en zijn aanhang impotent en machteloos te zijn, waarna Jehovah werd geprezen als de ware God. De val van Babylon was tevens een tentoonstelling van Jehovah’s meest dominante eigenschap: liefde. Het waren zijn liefde en mededogen waardoor Jehovah zijn volk had losgekocht uit de handen van hun vijanden, waarna hij hun uit genade weer gunstig gezind was.
Op eenzelfde wijze zal er ook een grote verlossing plaatsvinden met betrekking tot de zonen van het Koninkrijk uit Babylon de Grote, die Jehovah ten overstaan van de moderne wereld zal rechtvaardigen. Maar hoe zou dat mogelijk kunnen zijn?
Jehovah’s Getuigen zijn ervan overtuigd dat zij al reeds zijn verlost van het antitypische Babylon, simpelweg door hun naam op vrijwillige basis te laten verwijderen uit de registers van de diverse kerken. Een eventuele toekomstige verlossing zou vanzelfsprekend inhouden dat er dus eerst een noodzakelijke onvoorziene gevangenschap zou moeten plaatsvinden.
Maar hoe zou dit mogelijkerwijs kunnen gebeuren?
Het zou werkelijk ondenkbaar zijn dat Jehovah’s Getuigen Babylonische leerstellingen zouden aannemen, zoals bijvoorbeeld de leer van de Drie-eenheid en dergelijke.
Wat zou de toekomstige verlossing uit Babylon dan wel kunnen betekenen?
‘VERLOSSING UIT DE HANDEN VAN DE ASSYRIËR’
In de context van de voorspelling dat Bethlehem de geboorteplaats zou zijn van de Messias voorzag Micha ook dat de Assyriër de rechter van Israël zou treffen. Natuurlijk bleek dat het Assyrische Rijk niet eens meer bestond ten tijde dat Jezus Christus op de aarde was. Het was toen al lang geleden omvergeworpen, ergens in de periode nadat Jehovah Sennacheribs invasie van Juda had verijdeld.
Hoe zou het dan kunnen komen dat volgens de profetie van Micha de Assyrische invasie schijnbaar zou moeten plaatsvinden in de periode van Christus? Om het raadsel nog groter te maken ging Micha verder door te suggereren dat de door Jehovah aangewezen herder Jehovahs volk zal redden uit de Assyrische invasie en uiteindelijk het ‘land van Nimrod’ zal verwoesten. Micha 5:3-6 luidt: ‘Daarom zal hij hen prijsgeven tot de tijd dat de barende werkelijk baart. En de overigen van zijn broeders zullen tot de zonen van I̱sraël terugkeren. En hij zal stellig staan en als herder optreden in de sterkte van Jehovah, in de superioriteit van de naam van Jehovah, zijn God. En zij zullen stellig blijven wonen, want nu zal hij groot zijn tot aan de einden der aarde. En deze moet vrede worden. Wat de Assyriër aangaat, wanneer hij in ons land komt en wanneer hij onze woontorens betreedt, dan zullen wij zeven herders tegen hem moeten verwekken, ja, acht hertogen uit de mensheid. En zij zullen werkelijk het land Assy̱rië weiden met het zwaard, en het land van Ni̱mrod in zijn ingangen. En hij zal stellig bevrijding van de Assyriër teweegbrengen, wanneer hij in ons land komt en wanneer hij ons gebied betreedt.’
Behalve het feit dat Assyrië in de periode dat Christus op de aarde wandelde niet langer een bedreiging vormde voor Gods volk, was Christus gedurende zijn leven op aarde een onbekend persoon in de gebieden buiten Israël. En toch stelt de hierboven geciteerde profetie het volgende: ‘want nu zal hij groot zijn tot aan de einden der aarde.’ Er blijkt duidelijk uit Micha 5:3-7 dat deze tekst betrekking heeft op de wederkomst van Christus. Zoals bij vele Messiaanse profetieën het geval blijkt te zijn, worden de eerste en de tweede komst van Christus naadloos met elkaar verweven in precies dezelfde profetische stof. Het blijkt dus duidelijk dat Assyrië en Babylon, evenals Israël, beschikken over een profetische betekenis die betrekking heeft op de wederkomst en het laatste oordeel.
De reden dat Assyrië en Babylon als symbolen zouden kunnen dienen voor andere wereldmachten, is dat vanuit Jehovah’s standpunt er slechts één regering is die over alle politieke natiën regeert, namelijk de satanische kosmocratie. En hoewel de gehele menselijke samenleving is doordrongen van de invloed van de Duivel, heeft hij zijn heerschappij voornamelijk laten gelden door gebruik te maken van de zeven meest dominante rijken die hun vijandschap hebben betoond jegens Jehovah vanaf de periode van het oude Egypte. Daarom symboliseert het Bijbelboek Openbaring ook de opeenvolging van deze rijken als zijnde één enkel monsterachtig beest met zeven opeenvolgende heersende koppen, wat op zichzelf weer een zichtbare manifestatie vormt van de onzichtbare zevenkoppige draak die Satan symboliseert.
Het zal het christelijke ‘Israël Gods’ zijn dat door de Assyriër zal worden belegerd. Het is daarom dus ook duidelijk dat Assyrië de achtste koning van Openbaring zal vertegenwoordigen, en de tekst uit Micha die verwijst naar ‘wanneer hij in ons land komt’ en ‘onze woontorens betreedt’ loopt parallel met de laatste aanval uit Ezechiëls profetische ‘Gog van Magog’ uit het symbolische noorden, nadat God zijn natie zal hebben losgekocht.
Zoals alle Bijbelstudenten wel weten: toen de Assyrische koning Sennacherib Jeruzalem belegerde, werd zijn gehele leger door slechts één enkele engel van Jehovah omgelegd. De Joden hebben om zichzelf te verdedigen geen enkele pijl hoeven afschieten. Hoe komt het dan dat de profetie van Micha stelt dat ‘zeven herders… ja, acht hertogen uit de mensheid… in werkelijkheid het land Assyrië zullen weiden met het zwaard’?
De reden hiervoor is dat de profetie van toepassing is op het geestelijke Israël, en degenen die zullen worden goedgekeurd en zullen worden geaccepteerd als zonen van het Koninkrijk, die over de mensheid zullen heersen als onderherders en adellijke hertogen, die vervolgens weer de prins der prinsen zullen dienen – Christus.
Aangezien het getal zeven symbool staat voor hemelse perfectie en compleetheid, duiden de ‘zeven herders’ op het complete lichaam van de 144.000 die van de aarde zullen worden weggenomen om samen met Christus als bovenmenselijke koningen in zijn hemelse koninkrijk te dienen.
‘Acht hertogen uit de mensheid’ zou erop wijzen dat Jezus zich bij de zeven zou aansluiten, terwijl Jezus zelf ook uit het midden van de mensheid werd weggenomen. ‘Zij die met hun zwaard de Assyriër zullen weiden’ ligt volledig in harmonie met wat Christus beloofde aan zijn gezalfde volgelingen in Thyatira, en in het verlengde daarvan ook ten aanzien van alle gemeenten die deel uitmaken van het lichaam van Christus: ‘En hem die overwint en mijn daden tot het einde toe onderhoudt, zal ik autoriteit over de natiën geven, en hij zal de mensen weiden met een ijzeren staf, zodat zij als lemen vaten in stukken gebroken zullen worden…’ (Openbaring 2:26-27).
Zonder enige vorm van schaamte beweert het Wachttorengenootschap dat de ‘zeven herders’ de diverse ouderlingen onder de Jehovah’s Getuigen symboliseren, waardoor zij in de veronderstelling verkeren dat deze ouderlingen vanaf het jaar 1919 de totalitaire regeringen weiden met het zwaard van de geest (de Wachttoren november 2013). Er bestaat geen twijfel over dat de achterliggende redenering ten aanzien van zo’n absurde interpretatie het feit is dat de profetie van Micha de Assyrische invasie plaatst als zijnde direct na het moment waarop Gods volk zal worden losgekocht uit Babylon. En het Wachttorengenootschap blijft volhouden dat de moderne bevrijding van het antitypische Babylon in 1919 al heeft plaatsgevonden. Dus als gevolg hiervan, zo redeneert het Wachttorengenootschap, kan het niet anders dan dat de Assyriër de totalitaire dictators vertegenwoordigt, zoals bijvoorbeeld Hitler.
Er moet echter wel worden erkend dat de moderne gevangenschap van de gemeente van Christus door Babylon de Grote centraal staat ten aanzien van het volbrengen van Jehovah’s doelstelling. Zoals reeds eerder werd opgemerkt, zal de gevangenschap door Babylon het middel zijn waarmee Jehovah zijn organisatie zal tuchtigen en disciplineren om haar tot nederigheid te dwingen, en waardoor zijn rechtszaak tegen zijn eigen volk, waarmee hij een verbond heeft, voor eeuwig zal worden beslecht.
Jezus zelf heeft de gevangenschap voorspeld van het ‘Israël Gods’ door een groter Babylon. Hoewel het Wachttorengenootschap dit niet als zodanig erkent, zal de verwoesting van de heilige plaats – wat ongetwijfeld het belangrijkste kenmerk vormt uit de profetie van Christus – betrekking hebben op de verwoesting van de gezalfde gemeente, en dus niet op de vernietiging van de christenheid. Indien dit niet waar zou zijn, waarom gaf Jezus dan specifieke instructies aan de uitverkorenen om weg te vluchten uit de heilige plaats zodra het walgelijke ding zal staan waar het niet hoort?
Inderdaad, volledig in harmonie met wat Jezus voorspelde, zo voorspelde Micha ook dat God zijn heilige plaats zal maken tot een verlaten voorwerp van ontzetting, zeggende in Micha 6:13 en 16: ‘En ook ik, van mijn kant, zal u stellig ziek maken door u te slaan; verwoesting zal uw deel zijn wegens uw zonden. Gij, van uw kant, zult eten en niet verzadigd worden, en uw leegheid zal in uw midden zijn…. opdat ik u tot een voorwerp van ontzetting zou maken en haar inwoners tot een aanfluiting; en de smaad der volken zult gijlieden dragen.’
De afsluitende woorden uit de profetie van Micha bevestigen het feit dat de vrijlating uit Babylon het resultaat zal zijn van het feit dat God op genadige wijze vergiffenis zal schenken aan het gezalfde ‘overblijfsel van zijn erfdeel’. In essentie betekent de vrijlating uit Babylon dat Jehovah’s doelstelling om een wereld-regerende geestelijke natie te vormen tot een besluit is gekomen. Het zonde-loskopende werk van Christus zal zijn vervuld door middel van het terugkopen van het zaad van Abraham, opdat hun zonden vergeven kunnen worden. Jehovah zal hen vervolgens in zijn hemelse woonplaats ontvangen en het Koninkrijk zal voor eeuwig blijven heersen.
Het laatste oordeel wordt door de profeet als volgt uitgedrukt in de slotwoorden van Micha 7:15-20: ‘Wie is een God als gij, een die dwaling vergeeft en voorbijgaat aan de overtreding van het overblijfsel van zijn erfdeel? Hij zal stellig niet voor eeuwig aan zijn toorn vasthouden, want hij schept behagen in liefderijke goedheid. Hij zal ons wederom barmhartigheid betonen; hij zal onze dwalingen onderwerpen. En gij zult al hun zonden in de diepten der zee werpen. Gij zult de aan Ja̱kob geschonken waarachtigheid, de aan A̱braham geschonken liefderijke goedheid geven, die gij vanaf de dagen van weleer onder ede aan onze voorvaders beloofd hebt.’
‘DE OVERIGEN VAN ZIJN BROEDERS ZULLEN TERUGKEREN’
Maar voordat God de zonden van zijn volk vergeeft, moet er eerst getuchtigd en gedisciplineerd worden. Laten we de profetie van Micha eens nauwkeuriger beschouwen ten aanzien van zijn relatie tot andere, wat meer bekende profetieën. Het is een verwijzing naar het geestelijke Israël met betrekking tot hetgeen Micha in hoofdstuk 5:3 zegt: ‘Daarom zal hij hen prijsgeven tot de tijd dat de barende werkelijk baart. En de overigen van zijn broeders zullen tot de zonen van I̱sraël terugkeren.’ Wie zijn precies de ‘broeders’ die in dit vers worden genoemd? Zij zijn de geestelijke broeders van de heerser van Israël, die in vers 2 wordt vermeld. De terugkeer van de ‘overigen van zijn broeders’ heeft betrekking op het overblijfsel van de broeders van Christus. Hun terugkeer, na hun gevangenschap uit Babylon, is een direct gevolg van Christus en zijn handelingen als herder.
‘De barende die werkelijk baart’ heeft betrekking op het voortbrengen van de broeders van Christus, en loopt parallel met de vrouw die het mannelijke kind zal baren in het 12de hoofdstuk van Openbaring. Op vergelijkbare wijze wordt in Micha 4:9-10 ook Gods spirituele vrouw afgebeeld die de beproeving van de geboorte van het kind doorstaat. In plaats van de wildernis in te vluchten, zo stelt Micha, zal zij echter ‘op het veld moeten verblijven’, zeggende: ‘Waarom nu blijft gij zo luid schreeuwen? Is er geen koning in u, of is uw eigen raadsman omgekomen, zodat weeën als van een barende vrouw u hebben aangegrepen? Krimp van pijn ineen en barst uit in geschreeuw, o dochter van Si̱on, als een barende vrouw, want nu zult gij uit een stad wegtrekken, en gij zult op het veld moeten verblijven. En gij zult tot aan Ba̱bylon moeten komen. Daar zult gij bevrijd worden. Daar zal Jehovah u terugkopen uit de handpalm van uw vijanden.’
Uit het voorgaande blijkt evident dat het Koninkrijk van Christus zal worden geboren uit de barende vrouw met wie een verbond is, terwijl Gods volk zich in gevangenschap in Babylon (de Grote) bevindt. Maar zoals reeds werd gezegd, zou dit zich onmogelijk hebben kunnen voltrokken in de periode tussen 1914 en 1919. De reden hiervoor is dat volgens de openbaring die in Micha wordt beschreven de Assyrische invasie onmiddellijk zal plaatsvinden nadat Jehovah zijn volk uit Babylon zal verlossen.
Dat is ook de reden waarom Micha 4:11-13 tot en met hoofdstuk 5:1 begint met de woorden ‘en nu’, zeggende: ‘En nu zullen er tegen u stellig vele natiën vergaderd worden, die daar zeggen: “Laat zij bezoedeld worden, en mogen onze ogen op Si̱on zien.” Maar wat hen aangaat, zij zijn de gedachten van Jehovah niet te weten gekomen, en zij zijn niet tot een begrip gekomen van zijn raadsbesluit; want hij zal hen stellig bijeenbrengen als een rij pasgemaaid koren op de dorsvloer. Sta op en dors, o dochter van Si̱on; want uw hoorn zal ik veranderen in ijzer, en uw hoeven zal ik veranderen in koper, en gij zult stellig vele volken verpulveren; en door een ban zult gij hun onrechtvaardige winst werkelijk aan Jehovah wijden, en hun vermogen aan de ware Heer van de gehele aarde. “Thans brengt gij u insnijdingen toe, o dochter van een invasie; een belegeringswal heeft hij tegen ons opgeworpen. Met de stok zal men de rechter van I̱sraël op de wang slaan.”’
De natiën zullen Jehovah’s gedachten niet begrijpen, noch zijn bedoeling, omdat zij niet zullen kunnen bevatten dat God zich verontwaardigd voelt ten aanzien van zijn volk, waardoor hij toelaat dat zijn volk zal worden getuchtigd en gedisciplineerd door middel van ontberingen en vernedering, wat niet betekent dat zij zijn volk niet meer zijn, en ook niet dat God hen allen heeft verlaten.
Om enige betekenis aan de profetie te geven is het redelijk om te veronderstellen dat de natiën bijeenvergaderd dienen te worden tegen ‘Jacob’, kort na haar oorspronkelijke verwoesting en herstel, zodat het loskopen van de broeders van Christus uit het moderne Babylon parallel loopt met de uiteindelijke verzegeling en verzameling van de uitverkorenen. Jehovah zal de zaken tussen hem en zijn zondige volk hebben rechtgezet, zodat de roeping om haar ‘bezoedeld te laten worden’ in werkelijkheid een doodsklok zal vormen ten aanzien van de natiën die in de veronderstelling verkeren dat zij de zonen van het Koninkrijk van God zullen uitroeien.
Het ‘op de wang slaan van de rechter van Israël’ zal haar uiteindelijke vervulling vinden door middel van de vervolging van de broeders van Christus gedurende de verdrukking, waarover Jezus zei: ‘Voor zover GIJ het voor een van de geringsten van deze broeders van mij hebt gedaan, hebt GIJ het voor mij gedaan.’
Als reactie op deze indirecte aanval op de rechter van Israël zal ‘de dochter van Sion’ gemachtigd worden om de natiën te dorsen. Dit zal plaatsvinden wanneer de laatste van de zonen van God in de hemel zal zijn opgewekt, waarna het opnieuw opgerichte Koninkrijk vervolgens alle vijanden van God op aarde zal vernietigen.
De ‘onrechtvaardige winst’ en ‘hun vermogen’ van de natiën zullen zijn toegewijd aan Jehovah in die zin dat de gezegende aardse overlevenden die zullen worden achterlaten om de aarde te erven, de plundering aan Jehovah zullen toewijden en deze middelen zullen gebruiken ten behoeve van zijn glorie.
Jehovah’s heilige geest is de grootste kracht in het hele universum. Het is daarnaast ook de meest tedere kracht. Die is verantwoordelijk voor het voortbrengen van de vruchten der liefde, goedheid, vredelievendheid en de overige vruchten van de geest, maar kan er ook voor zorgen dat Gods normaliter zachtmoedige dienaren kunnen worden gesterkt, om zodoende grootse daden en krachtige strijdhandelingen te verrichten. Er mag dus niet worden verwacht dat de uiteindelijke bijeenvergadering van laatst overgebleven gezalfde erfgenamen van het koninkrijk, in de periode na de verwoesting van de heilige plaats, een gewone alledaagse gebeurtenis zal zijn die nauwelijks zal worden opgemerkt.
Micha beschrijft het op de volgende manier: ‘En de overgeblevenen van Ja̱kob moeten te midden van vele volken worden als dauw van Jehovah, als overvloedige regenbuien op de plantengroei, die niet hoopt op de mens, noch wacht op de zonen van de aardse mens. En de overgeblevenen van Ja̱kob moeten onder de natiën, te midden van vele volken, als een leeuw onder de dieren van een woud worden, als een manen dragende jonge leeuw onder schaapskudden, die, wanneer hij werkelijk doortrekt, stellig zowel vertrapt als verscheurt; en er is geen bevrijder. Uw hand zal hoog boven uw tegenstanders zijn, en al uw vijanden zullen afgesneden worden.’
In harmonie met tal van andere Hebreeuwse profetieën bevestigt Micha dat er een definitieve uitstorting van de heilige geest zal plaatsvinden ten aanzien van diegenen naar wie Micha tot tweemaal toe verwijst als ‘de overgeblevenen van Jakob’.
Deze uitstorting zal de gezalfde zonen van het Koninkrijk transformeren in de glorie van Christus. De zonen van God zullen worden geopenbaard en zij zullen worden als een verfrissende dauw in de ogen van de vrienden van God. En het zal dat moment zijn waarop zij zullen worden als een leeuw onder de dieren in een bos, zoals een manen dragende jonge leeuw onder de schaapskudden. Zij zullen op wrede wijze handelen tijdens hun verdediging van Jehovah’s soevereiniteit.
Het zal dat moment zijn waarop de broeders van Christus zullen worden gedwongen om stelling te nemen ten overstaan van de heersers en de koningen der aarde, terwijl zij door de geest zullen worden geïnspireerd, om zodoende tegen hen te getuigen. Een beslissende confrontatie met de Assyriër die op dat moment zal regeren, zal onvermijdelijk zijn.
Een groots predikingswerk zal nog in het verschiet liggen voor Jehovah’s Getuigen – een predikingswerk dat naar alle waarschijnlijkheid niet zal worden voltooid op de wijze zoals het op het huidige moment plaatsvindt, door middel van het verspreiden van literatuur aan voorbijgangers of van deur tot deur. Zoals de bovengenoemde profetie zegt: ‘die niet hoopt op de mens, noch wacht op de zonen van de aardse mens’, in die zin dat de verzegelde overgeblevenen niet afhankelijk zullen zijn van een aardse organisatie die hen moet aansturen of ergens van voorzien.
Ieder van hen zal individueel worden gedreven om te spreken en te handelen aan de hand van de onweerstaanbare geest van God. Hun zal de autoriteit worden gegeven om namens Christus te mogen spreken, omdat zij op dat moment volledig geaccepteerd zullen zijn binnen zijn Koninkrijk.
Aan het predikingswerk dat nog voor de boeg ligt, zal worden begonnen zodra Jezus de geestelijke tempel van zijn Vader zal hebben gezuiverd. Een uitstorting van de heilige geest zal dan volgen, waarna de overgeblevenen zullen worden gesterkt en de andere schapen op een wijze die op dit moment nog niet te bevatten is. Om zodoende in staat te zijn te getuigen tegen Satans wereld met betrekking tot Jehovah’s laatste oordeel.
‘En dan zal het einde komen’, of, zoals Micha het verwoordt in hoofdstuk 5:15: ‘En in toorn en in woede wil ik wraak oefenen over de natiën die niet hebben gehoorzaamd.’