Opmerking van de Nederlandse vertaler: Dit oorspronkelijke artikel werd gepost op 11 juli 2011.

De plotselinge omverwerping van Babylon schokte de wereld uit de oudheid. Deze gebeurtenis vormt een van de kernpunten van de Bijbelse profetie die door Jesaja, Jeremia en Daniël werden voorzegd. Dit komt doordat Babylon, zonder dat ze het zelf wisten, een instrument in de hand van Jehovah waren geweest om alle omliggende natiën te vernietigen, met inbegrip van het koninkrijk Juda, evenals de stad Jeruzalem, waar Jehovah zijn naam aan had verbonden. Om die reden (om Babylon en haar goden te vernederen), was Jehovah verplicht om het bevel te geven om het machtige Babylon omver te werpen door middel van koning Cyrus en de Meden en Perzen.

Het hele 13de hoofdstuk van Jesaja gaat over Gods oordeel tegen Babylon – of toch niet? Wanneer u dit gedeelte uit de profetie vluchtig zou doorlezen dan zou u wellicht tot die conclusie kunnen komen, zoals ook het Wachttorengenootschap heeft gedaan. Wanneer we echter dit gedeelte uit de profetie van Jesaja eens goed vergelijken met de profetieën van Joël en Habakuk dan zal blijken dat de vork toch heel anders in de steel zit dan door het Wachttorengenootschap wordt verondersteld.

We kunnen in ieder geval met zekerheid stellen dat de openingszin van de profetie als volgt luidt: Uitspraak tegen Babylon, die Jesaja, de zoon van Amoz, in een visioen heeft gezien. In vers drie lezen we echter het volgende: Ik heb het bevel gegeven aan degenen die ik heb aangesteld. Ik heb mijn soldaten opgedragen mijn woede te voltrekken, vol trots juichen ze.

Opmerking van de Nederlandse vertaler: In de 2004 uitgave van de Nieuwe Wereldvertaling wordt het duidelijker omschreven. Hier lezen we:

“ Ikzelf heb mijn geheiligden het bevel gegeven. Ook heb ik mijn sterke mannen geroepen tot [het voltrekken van] mijn toorn, mijn in hoge mate uitgelatenen.”

Hoewel de openingswoorden uit dit gedeelte van Jesaja’s visioen tegen Babylon gericht zijn, lijkt het er ook op dat de ‘geheiligden’ die geroepen zijn om Jehovah’s toorn te voltrekken, niet de wrekende Medo-Perzische strijdkrachten blijken zijn. In plaats daarvan zijn die ‘sterke mannen’ de Babyloniërs zelf. De profetie onthult de reden waarom God uiteindelijk Babylon omver zal werpen; want hoewel God ze gebruikte om zijn toorn te uiten, waren die “in hoge mate uitgelatenen” geen goddelijke wrekers. God gebruikte het roofzuchtige rijk alleen om het te laten doen wat ze van nature sowieso al geneigd waren te doen.

Wat betreft het “geven van een bevel aan mijn geheiligden”, komen we er via Habakuk achter dat God op soortgelijke wijze verklaart dat Hij de Chaldeeën heeft geroepen, over wie Habakuk in hoofdstuk 1 vers 12 schrijft: “U hebt ze aangesteld om een oordeel te voltrekken, Jehovah. U hebt ze aangewezen om te straffen, mijn Rots.”

Houd hier in gedachten dat hoewel de profetie van Habakuk ogenschijnlijk spreekt over de Chaldeeën die Gods oordelen voltrekken, het visioen van Habakuk “nog voor de bestemde tijd” is bedoeld. Dat wil zeggen: voor de tijd van het einde, het besluit; Dit blijkt ook duidelijk uit de context van Habakuk en in het bijzonder uit het derde hoofdstuk, waarin God wordt uitgebeeld die tijdens Armageddon uit de hemel neerdaalt. (Zie hoofdstuk: Habakuk)

Wat voor Gods dienstknechten in deze tijd van het allergrootste belang zou moeten zijn, is wat er in Jesaja 13: 4-5 staat opgetekend, namelijk: Luister! Een menigte in de bergen. Het klinkt als een groot volk! Luister! Het lawaai van koninkrijken, van volken die zich hebben verzameld! Jehovah van de legermachten mobiliseert het leger voor de oorlog. Ze komen uit een ver land, van het uiteinde van de hemel, Jehovah en de wapens van zijn woede, om de hele aarde te verwoesten.

Wanneer het zo zou zijn dat de bovenstaande verzen enkel van toepassing zouden zijn op de val van het oude Babylon, waarom zou de profeet dan zeggen dat Jehovah’s oorlogsleger de opdracht heeft gekregen om ‘de hele aarde te verwoesten’? De verovering van Babylon in 539 v.Chr. heeft misschien de natiën van het Midden-Oosten geschud, maar het lijkt uiterst overdreven om te beweren dat Cyrus of Babylon destijds de gehele aarde zouden hebben verwoest.

Vers 13 lijkt in eerste instantie ook de val van Babylon te overdrijven door te zeggen: Daarom laat ik de hemel beven, de aarde wordt van haar plaats geschud door de razernij van Jehovah van de legermachten op de dag van zijn brandende woede.

Het Wachttorengenootschap erkent ook dat de val van Babylon een voorafschaduwing vormt van een wereldschokkende gebeurtenis die zal plaatsvinden tijdens de dag van Jehovah. Echter geloven Jehovah’s Getuigen vandaag de dag dat de val van Babylon plaatsvond in het jaar 1918. Zij veronderstellen dat het moderne Babylon bestaat uit de heidense christenheid en alle andere vormen van georganiseerde religie. Bethel doet de volgende bewering in hun publicatie ‘commentaar op Jesaja’s profetie’:

“Sinds 1919 heeft overal op aarde de boodschap geklonken: „Babylon de Grote is gevallen!” Toen ze niet in staat was Gods volk in gevangenschap te houden, viel ze. Weldra zal ze volkomen vernietigd worden.”

the finished mysteryHet is eigenlijk triest om te moeten constateren dat het Wachttorengenootschap in werkelijkheid onderwijst dat God het leiderschap van Bethel in het jaar 1918 zou hebben gestraft omdat ze zich zouden hebben gecompromitteerd omdat ze destijds censuur van de regering hadden toegepast door een aantal aanstootgevende paragrafen te verwijderen uit de Wachttorenpublicatie genaamd “The Finished Mystery”, een boek dat overigens allang is afgedankt en in de prullenbak is geworpen en bestempeld is als waardeloze nonsens. (Het Wachttorengenootschap onderwijst op dit moment overigens niet langer meer dat God de Internationale Bijbelonderzoekers zou hebben gestraft)

Jehovah’s Getuigen geloven dat de Grotere Cyrus, namelijk Jezus Christus, de Internationale Bijbelonderzoekers uit ballingschap van Babylon de Grote zou hebben bevrijd, ook al waren er destijds slechts acht Bijbelonderzoekers die ook echt daadwerkelijk fysiek in de gevangenis zaten.

Het klopt inderdaad dat de vervolging van het Wachttorengenootschap in die tijd werd aangewakkerd door de geestelijkheid van de christenheid, maar het feit dat Rutherford en zijn kompanen op een bepaald moment op borgtocht vrijkwamen uit de gevangenis kan realistisch gezien op geen enkele wijze worden vergeleken met de immense bevrijding die het Joodse volk destijds meemaakte toen koning Cyrus Babylon had veroverd, waarop vervolgens de weg werd vrijgemaakt voor het Joodse volk om terug te keren naar Jeruzalem om de stad weer te herbouwen.

Gezien het feit dat Jesaja’s profetie gericht wordt tegen Babylon en deze plaatst in de context van de dag van Jehovah, zou het voor iedere lezer onderhand wel duidelijk moeten worden dat de profetie inderdaad iets voorafschaduwt dat een veel grotere betekenis heeft dan iets dat zich twee en een half millennium geleden afspeelde. De vraag die hier echter overwogen dient te worden is of het oude Chaldeeuwse rijk daadwerkelijk een voorafschaduwing vormt van het Babylon de Grote uit het boek Openbaring. Babylon was immers een formidabele militaire macht die vele natiën en volken veroverde met de scherpte van het zwaard door middel van plundering en door onderwerping. Dit terwijl Babylon de Grote de wereld juist misleidt door middel van haar afgoderij en door middel van haar hoererij die ze pleegt met de koningen van de aarde.

Laten we dit nu eens tegen het licht houden door een vergelijking te trekken tussen hetgeen er in Jesaja 13:6-8 staat opgetekend en dit naast de verzen te leggen uit Joël:

terrified woman“Huil, want de dag van Jehovah is dichtbij! Die dag komt als een vernietiging door de Almachtige. Daarom zullen alle handen slap hangen en ieders hart zal verlamd raken van angst. De mensen zijn in paniek. Ze worden overvallen door kramp en pijn zoals een vrouw die weeën heeft. Geschokt kijken ze elkaar aan, de angst laat hun gezichten gloeien.”

In Joël 1: 5-6 roept God op dezelfde manier zijn volk op om te huilen omdat ze worden overspoeld door invasiemachten: Word wakker, dronkaards, en huil! Jammer, alle wijndrinkers, want de zoete wijn gaat aan jullie mond voorbij. Want een volk is mijn land binnengevallen, machtig en niet te tellen.

Terrified manEn net zoals het geval is bij Jesaja beschrijft ook Joël deze gebeurtenis als de voorbode van de dag van Jehovah, waarover we in Joël 1:15 kunnen lezen: Wee, want de dag komt! De dag van Jehovah is dichtbij en zal komen als een verwoesting van de Almachtige!

Ook is de beeldspraak van Joël 2: 6 bijna identiek aan het vers van Jesaja dat eerder hierboven werd aangehaald: Door hen zullen volken beven van angst. Alle gezichten zullen verschieten van kleur.

Er zijn daarnaast ook nog andere parallellen. Jesaja 13: 9-10 zegt: Luister! De dag van Jehovah komt, meedogenloos, met razernij en brandende woede, om het land tot een schrikbeeld te maken en om de zondaars van het land uit te roeien. Want de sterren aan de hemel en de sterrenbeelden zullen geen licht geven. De zon zal donker zijn als hij opkomt en de maan zal zijn licht niet laten schijnen.

man looking up with forebodingIn Joël 2: 1-2 lezen we: Blaas op de hoorn in Sion! Hef een strijdkreet aan op mijn heilige berg. Laten alle bewoners van het land beven, want de dag van Jehovah komt! Hij is dichtbij! Het is een dag van duisternis en donkerheid, een dag van wolken en diepe duisternis. Het is als het licht van de dageraad dat zich uitspreidt over de bergen.

Aangezien er maar één dag van Jehovah is, moeten de profetie van Joël en de profetie van Jesaja op dezelfde gebeurtenis van toepassing zijn – een gebeurtenis die alle andere gebeurtenissen die zich in de oudheid hebben afgespeeld zal overtreffen.

Een interessant aspect van de profetie van Joël, in tegenstelling tot alle andere Hebreeuwse profetieën (met uitzondering van delen van Daniël), is dat Joël geen kleinere vervulling had in verband met het oude Juda of Jeruzalem, en toch voorspelt God dat Hij de natiën zal vernietigen en “Jeruzalem” zal redden gedurende de dag van Jehovah.

Wanneer men met een nuchtere geest de profetie van Joël goed leest dan kan men niet anders dan concluderen dat hier wordt geschreven over een uitbeelding van een wereldwijde ramp die een einde zal maken aan het bedieningswerk van Gods volk. Een ramp die hen zal verwarren en verstrooien. (Zie hoofdstuk: Joël) Wanneer we zien dat dit het geval blijkt te zijn en wanneer we begrijpen dat deze parallellen voor de hand liggen, dan moet dus het dertiende hoofdstuk van Jesaja eveneens betrekking hebben op een groter Babylon dat handelt in de hoedanigheid van Jehovah’s aangestelde bestraffingsmiddel.

Er bestaat daarnaast nog een ander belangrijk verband dat zeker het vermelden waard is. Zowel Ezechiël als Jeremia voorspelden dat Gods oordelen over Jeruzalem zouden komen vanuit het noorden. Daniël voorzegt eveneens dat er een koning uit het noorden zal komen die tijdens de periode van de climax oftewel de tijd van het einde, Gods Sierraadland zal veroveren. Wat ook opvalt is dat de koning van het noorden die een woest gezicht heeft,  gedurende de tijd van het einde zijn wereld veroverende veldtocht uitvoert in alle richtingen, behalve het noorden, wat aangeeft dat zijn aanval komt vanuit het symbolische noorden. Ezechiël profeteerde eveneens over het symbolische Gog die tijdens het laatste deel van de dagen Gods heiligdom zal aanvallen vanuit de meest afgelegen delen van het noorden. Ook Jesaja beeldt Gods wreker af als een rook uit het noorden. Tenslotte wordt ook de symbolische sprinkhanenaanval, die bestemd is om de wereld te verslinden, ook “de noorderling” genoemd.

Al deze entiteiten die vanuit het noorden aanvallen symboliseren hetzelfde. Wanneer we deze losse stukjes van de profetische puzzel bij elkaar op de juiste plek leggen, dan wordt onthuld dat het 13de hoofdstuk van Jesaja Babylon afbeeldt die dus niet het wereldrijk van valse religie symboliseert, maar wel de kortstondige achtste koning van Openbaring die wordt uitgebeeld als het zevenkoppige scharlakenrode beest uit de afgrond; welke uiteraard aanvankelijk de hoer van Babylon op zijn rug zal hebben zitten. Echter zal ook blijken dat als onderdeel van zijn wereldvernietigende werk ten behoeve van Jehovah, het wilde beest de hoer die op zijn rug zit uiteindelijk zal verslinden.

Maar voordat de hoer wordt vernietigd, is de laatste koning voorbestemd om Jehovah’s aardse organisatie te vertrappen. Dat zal dan ook het onderwerp zijn van het volgende artikel uit deze serie over Jesaja.

Wordt vervolgd…