Opmerking van de vertaler: Dit artikel werd oorspronkelijk gepost in 2010. Dit artikel zal de eerste zijn uit een reeks eerder geposte artikelen die dieper ingaan op de profetie van Jesaja. Deze artikelen zullen worden bijgewerkt, herzien en in sommige gevallen worden uitgebreid met aanvullende informatie en eventueel zal er ook (Engels) commentaar worden toegevoegd d.m.v. video en/of geluid.

Het Wachttorengenootschap wijst er terecht op dat Jesaja een profeet uit de oudheid is met een moderne boodschap. De boodschap uit de oude profetie van Jesaja is inderdaad van uitermate groot belang voor het Wachttorengenootschap en voor de Jehovah’s Getuigen in onze huidige tijd.

De naam Jesaja betekent “redding is Jehovah”. De naam Jezus betekent hetzelfde, alleen is de formulering omgekeerd bij de samenstelling van de naam – de naam Jezus betekent: “Jehovah is redding.” Redding is Jehovah vormt een toepasselijke naam voor de auteur van de profetie gezien het feit dat Jesaja niet alleen veel messiaanse profetieën bevat, maar daarnaast is de profetie zelf ook gefocust op Jehovah’s verhouding met zijn natie en volk evenals zijn voornemen om hen te corrigeren, streng te onderrichten en uiteindelijk degenen te redden die gehoor geven aan zijn liefde.

Het eerste hoofdstuk van Jesaja vat de situatie samen. Gods volk is ver van hem afgedwaald en heeft de Heilige van Israël met minachting bejegend. Ze hebben Jehovah verlaten – wat betekent dat ze afvallig zijn geworden. God zal daarom de zaken recht moeten zetten.

Hoewel Jesaja’s profetie bijna 200 jaar eerder werd geschreven dan toen Nebukadnezar Jeruzalem verwoestte, spreekt het openingshoofdstuk vanuit het perspectief van de stad die belegerd wordt. In Jesaja 1: 7-9 staat: Jullie land is verlaten. Jullie steden zijn verbrand. Voor jullie ogen verslinden vreemdelingen je akkers. Alles is een woestenij, als door vreemdelingen ondersteboven gekeerd. De dochter Sion is overgebleven als een hutje in een wijngaard, als een schuilhut in een komkommerveld, als een belegerde stad. Als Jehovah van de legermachten niet een aantal overlevenden van ons had overgelaten, zouden we net als Sodom zijn geworden en op Gomorra hebben geleken.

De situatie die in Jesaja wordt beschreven lijkt heel sterk op die van de profetie uit Joël. Jezus voorzei ook dat datgene wat door de stad Jeruzalem wordt uitgebeeld, zou worden verwoest en dat daarnaast ook Gods heilige plaats door vreemdelingen zou worden vertrapt. Jehovah’s Getuigen begrijpen uiteraard dat deze profetie van Jezus pas in vervulling zal gaan tijdens het besluit van het samenstel van dingen. Zo blijkt ook dat terwijl Jesaja’s profetie aanvankelijk was gericht op de oude stad Jeruzalem, dat de uiteindelijke vervulling juist betrekking heeft op het overblijfsel van de bruid – de ware “dochter van Sion”. Jezus zei ook dat de grote verdrukking zou worden verkort omwille van de uitverkorenen. Dat is wat Jesaja voorzegt in relatie tot de overlevenden van de verwoesting. Dit  laat duidelijk zien dat de oordelen die in Jesaja staan opgetekend pas tijdens de verdrukking zullen worden vervuld. De profetie in Jesaja is geschreven als een boodschap van God welke gericht is aan zijn eigen volk ten tijde van de verdrukking. Jehovah heeft dit lang geleden al voorzien en heeft deze boodschap door middel van zijn profeet Jesaja laten optekenen in de Bijbel.

Het Wachttorengenootschap leert uiteraard dat de heilige plaats uit de profetie, die voorbestemd is om te worden verwoest, de heidense christenheid symboliseert. Echter, wanneer dat waar zou zijn geweest, hoe zouden we dan mogen aannemen dat er “een aantal overlevenden” uit de heidense christenheid zouden komen zoals we in de profetie kunnen lezen? En daarnaast blijft ook nog de vraag overeind waarom Jehovah zo stellig verklaart dat Hij vastbesloten is om de zaken tussen hemzelf en zijn dwalende volk recht te zetten en hen te louteren van hun zonde?

Vervolgens richt God zich tot de leiders van zijn volk op een alles behalve vleiende manier waar Jehovah tot hen zegt: Hoor het woord van Jehovah, dictators van Sodom. Luister naar de wet van onze God, volk van Gomorra.

Het zou toch absoluut niet mogelijk kunnen zijn dat Jehovah zich hier richt tot het leiderschap van Jehovah’s Getuigen, toch…?

Laat de lezer zich bewust zijn van het feit dat Jesaja spreekt tot degenen die Jehovah formeel aanbidden. Dat is ook de reden waarom de profeet hier verwijst naar “de wet van onze God”. Beschouw nu eens de context waarin God de leiders van zijn volk aanspreekt als de “dictators van Sodom”.

“Wat heb ik aan al jullie slachtoffers?’, zegt Jehovah. ‘Ik heb genoeg van jullie brandoffers van rammen en het vet van gemeste dieren. Het bloed van jonge stieren, lammeren en bokken stel ik niet op prijs. Wanneer jullie voor me verschijnen— wie heeft je gevraagd om mijn voorhoven plat te lopen? Stop toch met het brengen van waardeloze graanoffers. Ik heb een afschuw van jullie wierook. Nieuwemaansvieringen, sabbatten, bijeenkomsten organiseren— ik kan het niet verdragen dat jullie plechtige vergaderingen houden en ondertussen magische krachten gebruiken. Ik haat jullie nieuwemaansvieringen en feesten. Ze zijn een last voor me geworden. Ik kan ze niet meer verdragen.” (Jesaja 1: 11-14)

De wet van God vereiste dat de Israëlieten geregeld dierenoffers brachten in de draagbare tabernakel en later ook nog in de tempel in Jeruzalem. Als Jood hield zelfs Jezus zich aan de wet van Mozes en woonde hij ook de traditionele feesten bij. Echter walgde Jehovah God op een bepaald moment van deze offers omdat bleek dat zijn volk niet eens in staat was om zich aan de belangrijkere zaken van de wet te houden, namelijk; gerechtigheid, barmhartigheid en rechtvaardigheid.

Jehovah’s Getuigen zijn zich wellicht niet bewust van het feit dat het Wachttorengenootschap zich in veel opzichten heeft gevormd naar het oude Joodse systeem van aanbidding. Net zoals er vroeger bijvoorbeeld drie jaarlijkse grote festivals waren die alle Joden moesten bijwonen, zo vereist het Wachttorengenootschap tegenwoordig ook dat Jehovah’s Getuigen elk jaar drie speciale vergaderingen bijwonen. Momenteel bestaan die uit een hoofdcongres, een kringvergadering en een speciale dagvergadering. (Er zijn geen aanwijzingen dat de christenen uit de eerste eeuw ooit tijdens grote vergaderingen bijeenkwamen – met uitzondering van de duizenden Joden die op verschillende gelegenheden bijeenkwamen om persoonlijk naar Jezus te luisteren.)

En net zoals de Joodse sabbat in de tijd van Jezus doorgaans inhield dat men in de synagoge bij elkaar kwam, zo vinden ook de religieuze bijeenkomsten van Jehovah’s Getuigen op 2 momenten in de week plaats. Meestal een bijeenkomst op zondag en daarnaast nog een vergadering ergens in het midden van de week. Op zulke vergaderingen worden altijd openbare gebeden uitgesproken rechtstreeks tot Jehovah, wat kan worden vergeleken met de geurige wierook offers die de Hebreeuwse priesters gebruikten tijdens hun aanbidding. Daarnaast brengen Jehovah’s Getuigen ook regelmatig hun symbolische graanoffers aan God in de vorm van de openbare prediking.

Beschouw nu eens het commentaar van het Wachttorengenootschap die we in hoofdstuk 3 kunnen lezen op pagina 22.

“Sodom en Gomorra werden niet alleen vernietigd wegens hun perverse seksuele praktijken maar ook wegens hun hardvochtige, hoogmoedige instelling. Jesaja’s toehoorders moeten geschokt zijn als zij horen dat zij vergeleken worden met de bevolking van die vervloekte steden. Maar Jehovah ziet zijn volk precies zoals het is en Jesaja zwakt Gods boodschap niet af om ’hun oren te kittelen.”

Verderop in de Wachttorenpublicatie van het boek over Jesaja’s Profetie, zegt het Wachttorengenootschap:

“In onze tijd heeft de christenheid evenmin Gods gunst kunnen verwerven met haar eindeloze herhaling van zinloze gebeden en haar andere religieuze “werken”. Het is van levensbelang dat wij niet in dezelfde valstrik raken.”

Het Wachttorengenootschap past dus Gods terechtwijzing toe op de heidense christenheid. De geestelijken zijn volgens het Wachttorengenootschap dus zogenaamd de “dictators van Sodom” wiens hardvochtigheid en hoogmoedigheid God voornemens is om te corrigeren. Tegelijkertijd worden individuele Jehovah’s Getuigen juist gewaarschuwd om ervoor te waken dat ze niet in dezelfde valstrik lopen door het beoefenen van een uitgeholde vorm van religie. Maar zou het dan mogelijk kunnen zijn dat in de ogen van Jehovah de hele organisatie van Jehovah’s Getuigen zich schuldig maakt aan het beoefenen van louter formalisme? Sommige buitenstaanders beschouwen het Wachttorengenootschap zeker als een religie die op werken is gebaseerd. Daarnaast hebben ook vele Jehovah’s Getuigen zich beklaagd over de buitensporige nadruk die vanuit de organisatie wordt gelegd op het aantal uren die men aan de velddienst moet besteden, het aantal vergaderingen die men moet bijwonen en daarnaast ook de constante druk om zich te moeten conformeren aan de organisatorische eenheid.

Het valt niet te ontkennen dat de religie die momenteel door Jehovah’s Getuigen wordt beoefend, is gevormd tot een verchristelijkte versie van het Judaïsme, met inbegrip van farizeeën, hogepriesters, regelmatige festivals, synagogen en een houding van zelfrechtschapenheid en superioriteit. Zou een klein beetje nederigheid aan de kant van de Jehovah’s Getuigen er niet op zijn minst voor kunnen zorgen dat men zou kunnen overpeinzen dat er een mogelijkheid zou kunnen bestaan dat Jehovah’s aanklacht die in de openingsverzen van Jesaja wordt uitgevaardigd ten aanzien van het oordeel van het huis van God toch wel degelijk gericht zou kunnen zijn aan de leiders van het Wachttorengenootschap?

Feitelijk geeft het Wachttorengenootschap dit ook min of meer toe.

Een aantal paragrafen verderop beweert het Wachttorengenootschap dat God in 1919 duidelijk had gemaakt dat de christenheid werd verworpen. Dit is hun commentaar welke we in paragraaf 24 kunnen lezen:

Jehovah’s eigen volk heeft zich tot vijanden van hem gemaakt. Zij verdienen de goddelijke wraak ten volle. Jehovah zal zich van hen „ontlasten” of ontdoen. Betekent dit een totale, blijvende uitroeiing van zijn naamvolk? Nee, want Jehovah zegt vervolgens: „En ik wil mijn hand doen terugkeren op u, en ik zal uw schuimslakken door smelting uitzuiveren als met loog, en ik wil al uw afvalprodukten verwijderen”

Terwijl het Wachttorengenootschap de helft van Gods terechtwijzing toepast op de heidense christenheid, beweert het Wachttorengenootschap tegelijkertijd ook dat God hier in werkelijkheid handelt met zijn eigen ware volk en Jehovah richt zich in de profetie dus niet tot degenen die slechts ten onrechte beweren Jehovah’s volk te zijn. Worden Jehovah’s Getuigen ertoe gebracht te geloven dat God de gemeente zal louteren? Het antwoord op die vraag is: Nee. Volgens de leer van het Wachttorengenootschap heeft dit namelijk vermoedelijk al lang geleden plaatsgevonden. Paragraaf 25 zegt het volgende:

De profetie in Maleachi 3:1-5, die lang na de Babylonische ballingschap werd geschreven, liet zien dat God opnieuw een louteringswerk zou verrichten. Ze wees op de tijd waarin Jehovah God, vergezeld van zijn „boodschapper van het verbond”, Jezus Christus, tot zijn geestelijke tempel zou komen. Dit is kennelijk gebeurd aan het einde van de Eerste Wereldoorlog. Jehovah inspecteerde allen die beweerden christenen te zijn en scheidde de ware van de valse. Met welk resultaat?

Kennelijk…? Zou Jehovah God dus “kennelijk” de onzuiverheden van de Internationale Bijbelonderzoekers aan het einde van de Eerste Wereldoorlog hebben weggesmolten? Dit is een bijzonder gewaagde uitspraak om zomaar te verkondigen, ongeacht welke organisatie dan ook. Wat het Genootschap hier beweert is dat Jehovah in 1918 hun scharlakenrode zonden zo wit als sneeuw zou hebben gewassen. Met andere woorden, het Wachttorengenootschap heeft verklaard dat ze rein en rechtvaardig zijn in Jehovah’s ogen – “de Stad van Rechtvaardigheid” en “Trouwe Stad” zoals wordt beschreven in de verzen 26-27 van Jesaja hoofdstuk 1. Er zou onmogelijk een toekomstige oordeelsdag kunnen plaatsvinden voor degenen die zo bevoorrecht zijn. Maar als de interpretatie van het Wachttorengenootschap waar zou zijn, indien Jehovah het Wachttorengenootschap al in 1918 daadwerkelijk zou hebben omgedoopt tot de “Stad van Rechtvaardigheid”, waarom is dan de vervulling van het andere aspect van de profetie niet duidelijk waarneembaar? Welk aspect dan? Dat kunnen we lezen in het volgende vers, waar staat geschreven: De opstandelingen en zondaars zullen worden verpletterd, en wie Jehovah verlaten, zullen aan hun eind komen.

In de Nieuwe Wereldvertaling van 2004 staat het zelfs nog duidelijker: “En de ineenstorting van opstandigen en die van zondaars zal tegelijkertijd zijn, en zij die Jehovah verlaten, zullen aan hun eind komen.”

Volgens de profetie zullen Gods oordelen tegen afvalligen en tegen de zondaars “tegelijkertijd zijn”. Wanneer de Bijbel hier geen twijfel over laat bestaan, welk bewijs bestaat er dan dat degenen die afvallig zijn geworden jegens Jehovah, aan hun einde zijn gekomen? Kennelijk moet de oordeelsboodschap die in Jesaja staat opgetekend op dit moment nog steeds nog worden ontsluierd.

Er bestaat geen twijfel over dat het leiderschap van het Wachttorengenootschap beweert dat zij de heersers zijn van de profetische “Stad van Rechtvaardigheid”. Hun bewering is echter onjuist. In werkelijkheid zijn zij in feite de hooghartige “dictators van Sodom” met wie Jehovah nog steeds in het oordeel zal moeten treden. Zij zijn het die feitelijk hebben geweigerd om het recht van de vaderloze jongen te verdedigen. De vorsten van Bethel hebben talloze daden van bedrog gepleegd tegen Jehovah’s Getuigen en klampen zich koppig vast aan de misleidende hoax van 1914.

Ze hebben hun angst inboezemende macht gebruikt tegen Jehovah’s Getuigen, waarvan we bijvoorbeeld het bewijs kunnen zien uit de kwaadaardige subliminale afbeeldingen waarmee de lectuur van het Genootschap bezaaid is, waarvan onderdelen zelfs voorkomen in precies dezelfde uitgave van het commentaar op Jesaja waar we het hier over hebben.

De wettige vorsten van Bethel hebben op goddeloze wijze de gerechtigheid ontzegd aan duizenden seksueel misbruikte kinderen door voor de rechtbank te beweren dat christelijke ouderlingen niet de verplichting hebben om kinderen te beschermen tegen de seksuele misdrijven die door pedofiele leden van de gemeente werden gepleegd. Toen echter bleek dat het Wachttorengenootschap onder dreiging van juryrechtspraak zich moest komen verantwoorden in de rechtbank, heeft het Genootschap besloten om stilletjes miljoenen dollars uit te betalen in gerechtelijke schikkingen, waarbij het Wachttorengenootschap de seksueel misbruikte slachtoffers op sluwe wijze heeft verplicht om een zogenoemde ‘gag-order’ te ondertekenen wat ervoor zorgde dat deze slachtoffertjes juridisch de mond werd gesnoerd waarmee het Wachttorengenootschap probeerde te voorkomen dat ze zouden praten over de misdaden die tegen hen werden gepleegd en daarnaast om te voorkomen dat ze met anderen zouden spreken over de betreurenswaardige manier waarop er door de Wachttoren-organisatie werd omgegaan met hun melding van seksueel misbruik.

De vorsten van Bethel reizen de hele wereld rond om openbare toespraken te houden en in ruil daarvoor verwachten ze de zogenaamde “gouden handdrukken”, wat inhoudt dat broeders naar voren treden om hen de hand te schudden en hen discreet een gift te overhandigen in de vorm van contant geld. Dit alles vindt plaats terwijl Bethel al die tijd op arrogante wijze beweert dat ze door God rechtvaardig zijn verklaard, terwijl zij tegelijkertijd de geestelijkheid van de christenheid aan de kaak stellen door de veroordeling op de christenheid toe te passen terwijl Jehovah God deze bestraffing in werkelijkheid op hen, zijn eigen volk, zal toepassen. – de dictators van Sodom!

Je leiders zijn opstandig, ze zijn handlangers van dieven. Allemaal houden ze van steekpenningen, ze zijn uit op geschenken. Vaderloze kinderen doen ze geen recht en de zaak van de weduwe bereikt hen niet. (Jesaja 1:23)